Rechtbank Oost-Brabant heeft de primeur: VoVo Participatiewet

Deze blogpost is deel 2 van 17 in de serie Kostendelersnorm

Logo_rechtspraakDe Participatiewet (PW) is op 1 januari 2015 in werking getreden (onder meer Stb. 2014, 269, Stb. 2014, 270, Stb. 2014, 227). Een van de ingrijpende maatregelen is de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a PW. Daar gelden wel regels voor. Daar deed de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant een uitspraak over (RBOBR:2015:2615).

Waar gaat het over
Het college kent aan belanghebbende een uitkering toe op grond van de PW met ingang van 1 maart 2015. De hoogte is vastgesteld op een bedrag van € 549,04 per maand. Belanghebbende maakt tegen dit primaire besluit bezwaar en verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De niet betwiste feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedag] 1995. Zij huurt een onzelfstandige woonruimte voor een bedrag van € 285,00 per maand, inclusief servicekosten. Zij ontvangt een bijstandsuitkering naar de jongerennorm aangevuld met bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Standpunt college
Het college stelt zich in het primaire besluit op het standpunt  dat de kostendelersnorm niet op belanghebbende van toepassing is, omdat zij de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt. Het college is evenwel van mening dat belanghebbende geen commerciële huurprijs aan haar verhuurder betaalt. Ook wijst het feit dat er geen jaarlijkse huurverhogingen hebben plaatsgevonden er volgens het college op dat er geen sprake is van een commerciële relatie. Het college stelt vast dat een meerderjarige die dezelfde huurprijs zou betalen onder de kostendelersnorm zou vallen. In dezelfde situatie zou de norm voor een meerderjarige zijn vastgesteld op € 549,04. Daarom kan volgens het college de uitkering ook niet meer bedragen dan € 549,04 per maand. Per 1 maart 2015 verlaagt het college de bijstandsnorm voor belanghebbende dan ook naar € 549,04.

Standpunt belanghebbende
Belanghebbende kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij merkt allereerst op dat het door het college genoemde normbedrag van € 234,88 per maand onjuist is, nu dit bedrag per 1 januari 2015 is gewijzigd in € 237,16.
Verder vindt zij het verder onbegrijpelijk dat wordt gesproken over een vergelijking die geldt voor een meerderjarige voor wie dezelfde omstandigheden gelden en vervolgens een berekening wordt gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met vier inwonende meerderjarige personen. Belanghebbende geeft aan dat zij een kamerwoning bewoont zonder overige inwonenden. Zij stelt geen gezamenlijke huishouding te voeren met een ander. Volgens haar is bij het maken van de berekening de beleidsregel onjuist toegepast, omdat het college een vergelijking moet maken met een meerderjarige voor wie dezelfde omstandigheden gelden.
Zij merkt verder op dat in het pand meerdere personen een kamerwoning huren. Deze personen hebben volgens haar onderling enkel de relatie dat zij in hetzelfde pand een kamer huren en gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen zoals de badkamer en het toilet. Zij voeren allemaal een eigen huishouding.
Belanghebbende stelt verder dat een vergelijking op basis van de kostendelersnorm geheel buiten beschouwing moet worden gelaten. Dit omdat de kostendelersnorm op grond van artikel 22a lid 1 PW van toepassing is als de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
Daarnaast kan zij zich niet verenigen met de vaststelling dat geen sprake is van een commerciële relatie. Belanghebbende erkent dat de huur nimmer is verhoogd, hoewel de verhuurder daartoe op grond van het huurcontract wel de bevoegdheid had. Zij stelt dat het niet in haar macht ligt om invloed te hebben op het al dan niet verhogen van de huur. Daarom vindt zij het onbegrijpelijk dat wordt vastgesteld dat geen sprake is van commerciële huur, enkel vanwege het feit dat de verhuurder geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de wettelijke huurverhoging toe te passen.
Daarnaast stelt belanghebbende dat in het besluit niet is aangegeven aan welke wettelijke regeling, dan wel beleidsregel deze stelling is ontleend. Al om deze reden is dit onderdeel van het besluit volgens haar onvoldoende gemotiveerd.
Subsidiair over al het voorgaande meent belanghebbende dat de van toepassing zijnde beleidsregels buiten beschouwing dienen te worden gelaten op grond van artikel 4:84 Awb. Zij meent dat de verlaging van haar uitkering van € 939,91 naar € 549,04 per maand een dermate grote verlaging is, dat dit onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

De voorzieningenrechter overweegt
Ingevolge artikel 20, aanhef en onder a PW is voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar zonder ten laste komende kinderen de norm per kalendermaand, indien het betreft een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar: € 237,16.
Ingevolge artikel 12 PW heeft een persoon van 18, 19 of 20 jaar recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of
b. hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.
In artikel 5 van de Beleidsregels Kostendelersnorm 2015 (verder: de beleidsregels) is het volgende bepaald:

“De jongere tot 21 jaar die door omstandigheden als bedoeld in artikel 12 Participatiewet, niet kan terugvallen op de onderhoudsplicht van de ouders, komt in aanmerking voor aanvullende bijzondere bijstand voor de algemene bestaanskosten.
De in het vorige lid bedoelde aanvulling bedraagt het verschil tussen de toepasselijke norm voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder als bedoeld in artikel 21 Participatiewet en de toepasselijke jongerennorm als bedoeld in artikel 20 Participatiewet.
Bij bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de woonsituatie overeenkomstig de regels van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Dit artikel geldt niet voor IOAW en IOAZ.”

Onderhoudsplicht
Omdat belanghebbende niet terug kan vallen op de onderhoudsplicht van haar ouders heeft het college aan haar boven op de jongerennorm ingevolge artikel 5 van de beleidsregels bijzondere bijstand toegekend voor de algemene bestaanskosten. Bij de bepaling van de hoogte van deze bijzondere bijstand heeft het college, gelet op lid 3, van artikel 5, van de beleidsregels, rekening gehouden met de kostendelersnorm. Nu belanghebbende een kamer huurt in een woning waar nog drie anderen een kamer huren gaat het college uit van de norm voor een vierpersoons huishouden.

Nog geen 21 jaar
De voorzieningenrechter stelt vast dat de kostendelersnorm, zoals bedoeld in artikel 22a PW niet van toepassing is op belanghebbende, nu zij de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt. Bij het oorspronkelijke wetsvoorstel waren alleen studenten uitgezonderd van de kostendelersnorm, maar bij amendement van P. Heerma is voorzien in een uitzondering voor alle personen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt.

Voorlopig oordeel
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het middels de beleidsregels alsnog toepassen van de kostendelersnorm bij een jongere, in strijd met (de bedoeling) van de wet. Dat hierdoor mogelijk een ongewenst onderscheid ontstaat tussen een jongere onder de 21 jaar en een persoon van 21 jaar of ouder in dezelfde situatie, kan hier niet aan afdoen. De wetgever heeft er immers voor gekozen om jongeren tot 21 expliciet uit te sluiten van de kostendelersnorm. De voorzieningenrechter kan meegaan in de gedachte van het college dat de bijzondere bijstand voor een jongere, die niet wordt onderhouden door zijn ouders, afgestemd moet kunnen worden op de individuele situatie, maar dit kan gelet op voorgaande niet middels toepassing van de kostendelersnorm. Dit betekent dat het primaire besluit al om die reden naar voorlopig oordeel in bezwaar geen stand zal kunnen houden.

Wel of geen commerciële huurovereenkomst en prijs
Ook ten aanzien van de vraag of er sprake is van een commerciële huurovereenkomst is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Hiertoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat verzoekster een huurovereenkomst heeft afgesloten met een professionele verhuurder. Verder is er sprake van een uitgebreide en door beide partijen ondertekende huurovereenkomst en staat verzoeksters vader borg voor de betaling van de huur. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een bedrag van € 285,00 per maand voor een kamer met gezamenlijk gebruik van de badkamer en het toilet in een plaats als Grave is aan te merken als een commerciële huurprijs. Dat de verhuurder om hem moverende redenen heeft besloten om, hoewel hem daartoe wel de mogelijkheid is geboden in de huurovereenkomst, in 2014 de huurprijs niet te verhogen kan daar niet aan afdoen.

Voorlopige voorziening toegewezen
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat het primaire besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. De voorzieningenrechter draagt het college op belanghebbende met ingang van 10 april 20151 bij wijze van voorschot bijzondere bijstand te verstrekken voor de algemene bestaanskosten, ter hoogte van het verschil tussen de toepasselijke norm voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder als bedoeld in artikel 21 PW en de toepasselijke jongerennorm als bedoeld in artikel 20 PW.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. de datum van binnenkomst van het verzoekschrift 

3 Replies to “Rechtbank Oost-Brabant heeft de primeur: VoVo Participatiewet”

  1. Pingback: Jurisprudentie commerciële huurprijs | Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

  2. Pingback: Best gelezen en Series – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

  3. Pingback: Rechtbank Oost-Brabant: juiste interpretatie begrip commerciële prijs? – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

een × een =