Centrale Raad: verplichten volgen onderwijs met studiefinanciering toegestaan?

Deze blogpost is deel 8 van 9 in de serie Scholingsplicht jongeren

Puzzel breed kort

En daar is alweer een uitspraak over ‘de scholingsplicht’ van jongeren. De Raad doet een tussenuitspraak (CRVB:2015:1701). Het gaat ook in deze zaak om de vraag of het college belanghebbende terecht heeft uitgesloten van het recht op bijstand.

Wat speelt er in deze zaak
Belanghebbende is per september 2013 begonnen met een opleiding Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL). Dit is uit s’ Rijks kas bekostigd onderwijs, als bedoeld in artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB. Belanghebbende (geboren 1988) ontvangt sinds 29 maart 2011 bijstand. Bij besluit van 25 september 2013 trekt het college het recht op bijstand met ingang van 1 september 2013 in. Daaraan ligt ten grondslag dat belanghebbende per 1 september 2013 is begonnen met een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL), terwijl hij had kunnen kiezen voor een opleiding in de beroepsopleidende leerweg (BOL). Daarbij bestaat – anders dan bij een BBL-opleiding – wel aanspraak op een voorliggende voorziening, te weten studiefinanciering (WSF 2000). Het college heeft belanghebbende hierop meerdere malen gewezen.
Door niet te kiezen voor een BOL-opleiding betoond belanghebbende, volgens het college, dan ook een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Het college handhaaft het besluit in bezwaar, waarbij enkel het standpunt dat sprake is van een voorliggende voorziening is verlaten.
Aan de beslissing op bezwaar ligt ten grondslag dat belanghebbende op grond van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB van het recht op bijstand moet worden uitgesloten. Hij had zich immers voor 1 september 2013 met succes kunnen inschrijven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Er is volgens het college niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die afwijking van dit standpunt rechtvaardigen. Belanghebbende komt in beroep welke door de rechtbank ongegrond wordt verklaard.

Belanghebbende komt in hoger beroep en voert aan dat de door het college gehanteerde uitsluitingsgrond niet op hem van toepassing is. Het oordeel van de Raad is als volgt.

Te beoordelen periode
Omdat het college de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. In dit geval is dat de periode van 1 september 2013 tot en met 25 september 2013.

De te beantwoorden rechtsvraag
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het college onder de gegeven omstandigheden terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB. Op grond van die bepaling bestaat geen recht op algemene bijstand voor degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:

  • 1°. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000, dan wel
  • 2°. in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.

Aanspraak studiefinanciering BBL-opleiding?
Belanghebbende is per september 2013 gestart met de BBL-opleiding Verkoop detailhandel. Voor deze opleiding kan hij geen aanspraak maken op studiefinanciering. Niet weersproken is dat de BBL-opleiding uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs betreft. Nu belanghebbende voor de BBL-opleiding geen aanspraak kan maken op studiefinanciering, is niet voldaan aan de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c, sub 1° WWB.
De situatie die zich hier voordoet, is volgens de Raad evenmin beschreven in artikel 13 lid 2 aanhef en onder c, sub 2° WWB. Het college betoogt ter zitting – onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis – dat de wetgever met de onder sub 2° genoemde woorden “dit onderwijs” ook kan hebben gedoeld op onderwijs waarbij de jongere aanspraak heeft op studiefinanciering. Daar van uitgaande meent het college dan ook dat daaruit voortvloeit dat belanghebbende, nu hij voor de BBL-opleiding geen aanspraak op studiefinanciering maakt en evenmin onderwijs met aanspraak op studiefinanciering volgt, onder de in sub 2° genoemde uitsluitingsgrond valt.
De Raad onderschrijft dat standpunt niet. Het woordje “dit” kan, volgens de Raad, niet anders dan terugslaan op de zinsnede “uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs”. Daarom is het standpunt van het college onjuist. Het uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs waarover artikel 13 lid 2 aanhef en onder c aanhef en onder 2° WWB het heeft, ziet op onderwijs waarvoor aanspraak bestaat op studiefinanciering.

Aanspraken te alle tijden benutten
Het college stelt zich onder de verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB op het volgende standpunt. De mogelijkheid tot het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs, in verband waarmee de jongere aanspraak heeft op studiefinanciering, moet te allen tijde worden benut en gaat voor op onderwijs waarbij de jongere geen aanspraak heeft op studiefinanciering. Benut de jongere die mogelijkheid niet, dan valt hij toch ook onder het bereik van de in voormelde bepaling neergelegde uitsluitingsgrond, aldus het college. Ter onderbouwing van zijn stelling wijst het college in het bijzonder naar p. 52 van de MvT van de Wet Bevordering deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden.

TK 2010/11, 32 815, nr. 3, p, 52. “In het nieuwe onderdeel c wordt geregeld dat de jongere geen aanspraak op algemene bijstand heeft indien hij (nog) uit ’s Rijks schatkist bekostigd onderwijs kan volgen (zie ook de aanpassing van artikel 7, derde lid). Dit overigens onder de voorwaarde dat de jongere – in geval hij dat onderwijs zou gaan volgen – dan in aanmerking zou komen voor studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000. Er is geen reden om hem voor algemene bijstand in aanmerking te laten komen indien de mogelijkheid van het volgen van dergelijk onderwijs met studiefinanciering openstaat. Studiefinanciering wordt voor hem immers als een passende en toereikende voorliggende voorziening aangemerkt”

Niet verplicht ander onderwijs te volgen
De Raad volgt het college niet in zijn betoog. Naar oordeel van de Raad is de uitleg van de aangehaalde wetsgeschiedenis als volgt. Voor de toepassing van de hier aan de orde zijnde uitsluitingsgrond is het niet zo dat belanghebbende, om de algemene bijstand te behouden, gedwongen is zijn uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding te staken en alsnog een opleiding met aanspraak op studiefinanciering te gaan volgen. Dit nog daargelaten of de opleiding met studiefinanciering hem meer of betere kansen op de arbeidsmarkt zou geven. Voorop staat dat de jongere zelf naar werk of naar mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs zoekt. Verwezen wordt naar de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 13 lid 2 WWB.

TK 2010/11, 32 815, nr. 3, p. 1-2 en 13. “De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt in de wet verankerd doordat de jongere (…) verplicht wordt eerst zelf vier weken naar werk te zoeken, alvorens aanspraak op een ondersteuning kan ontstaan. Daarbij zal de jongere nadrukkelijk eerst ook de mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs moeten onderzoeken” .

Mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs
Over wat onder “mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs” moet worden verstaan heeft de regering naar aanleiding van Kamervragen nader toegelicht. Daaruit blijkt dat de jongere eerst onderzoekt of het onderwijs dat het Rijk aanbiedt en financiert op hem van toepassing kan zijn, alvorens hij een beroep doet op de gemeente.

TK 2010/11, 32 815, nr. 7, p. 7-8. “Hierbij is niet van belang of in verband met dat onderwijs aanspraak kan worden gemaakt op een tegemoetkoming op grond van de WTOS of studiefinanciering op grond van de WSF. Als een jongere eenmaal onderwijs volgt is voor het recht op algemene bijstand wel van belang of hij aanspraak heeft op studiefinanciering of op een tegemoetkoming op grond van de WTOS. Voor een jongere met een aanspraak op studiefinanciering bestaat geen recht op bijstand. Studiefinanciering wordt voor hem immers aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Een tegemoetkoming op grond van de WTOS is dat niet. Volgt een jongere onderwijs en ontvangt hij in verband daarmee een tegemoetkoming op grond van de WTOS, en heeft de jongere voorts onvoldoende middelen om in zijn bestaan te voorzien, dan kan hij, met inachtneming van de verplichtingen van de WWB, in aanmerking komen voor bijstand”

Gebrek herstellen
Het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag1 en wordt daarom vernietigd. Vervolgens moet worden bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen niet in stand worden gelaten. De Raad kan ook niet zelf in de zaak te voorzien, omdat het primaire besluit op een andere grondslag berustte, welke grondslag het college in het bestreden besluit nadrukkelijk heeft verlaten. Met toepassing van artikel 8:51d Algemene wet bestuursrecht wordt het college opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Redactionele noot
Deze uitspraak valt wat mij betreft onder de categorie ‘gratis’ spoedcursus. Interessant is nog wel de vraag of het college bevoegd is om op grond van artikel 55 WWB (thans Participatiewet) de verplichting te verbinden aan de bijstand om BOL-onderwijs te gaan volgen. Het verwijtbaar schenden van deze verplichting leidt tot het opleggen van een maatregel (vergelijk CRVB:2012:BY6616). Of dat gesteld kan worden dat de te verkrijgen studiefinanciering middelen zijn waar iemand redelijkerwijs over zou kunnen beschikken (vergelijk CRVB:2015:1884). Ben benieuwd naar de inhoud van de nieuwe beslissing op bezwaar!

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. intrekking op grond van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

1 + 19 =