Verhuisplicht bij een betaalde baan

Deze blogpost is deel 1 van 2 in de serie Geüniformeerde verplichtingen en verlagingen

IL kleurIn artikel 18 lid 4 Participatiewet (PW) zijn de geüniformeerde verplichtingen opgenomen en in artikel 18 lid 5 tot en met 8 PW de geüniformeerde verlagingen.

Afstemmingsverordening
Slechts op twee punten is de gemeenteraad bevoegd om in de verordening1 invulling te geven aan de duur van de geüniformeerde verlaging. Bij een eerste schending van één van de verplichtingen die genoemd staan in artikel 18 lid 4 PW bepaalt de verordening de duur van de verlaging. Wel schrijft de wet voor dat het moet gaan om een verlaging van minimaal één maand maar maximaal drie maanden (art. 18 lid 5 PW). Ook in geval sprake is van recidive2 bepaalt de verordening de duur van deze verlaging. Wel schrijft de wet voor dat de duur van deze verlaging in ieder geval langer is dan ‘de eerste’ verlaging maar maximaal drie maanden (art. 18 lid 6 PW).

Verrekenen verlaging
De verordening kan bepalen dat het bedrag van de verlaging als bedoeld in artikel 18 lid 5 PW wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden. Daarbij geldt dat in de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend. Het gaat om een bevoegdheid. De redactie van de tweede volzin is best vreemd te noemen. Zo wordt de term maatregel en verlaging gebruikt terwijl hetzelfde wordt bedoeld. Verder vind ik de term verrekenen ongelukkig gekozen. Deze term hoort thuis bij de verrekening van middelen3, terugvordering van de kosten van bijstand4 of de bestuurlijke (recidive)boete.5 Bedoeld wordt dat het college de bevoegdheid heeft om de verlaging uit te smeren over meer dan één maand, mits de verordening hierin voorziet.

Solliciteren
Artikel 18 lid 4 onder c PW bepaalt dat belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid moet proberen te verkrijgen in een andere gemeente van inwoning, alvorens naar de gemeente te verhuizen. Er is nauwelijks specifieke uitleg over deze bepaling in de parlementaire behandeling. Het is vanzelfsprekend dat belanghebbende zelf moet solliciteren voordat hem een baan wordt aangeboden. Het ligt niet voor de hand dat het college waar belanghebbende zijn woonplaats heeft hem een baan zal aanbieden in een andere woonplaats. Als dat al het geval zou zijn valt dit onder het aanbieden van een voorziening6. Het weigeren daarvan valt overigens ook onder het schenden van de geüniformeerde arbeidsverplichting (art. 18 lid 4 onder h PW).

Nota van wijziging
Voor wat betreft de verhuisplicht ontstond er tijdens de parlementaire behandeling ten onrechte de indruk dat het college zo ongeveer altijd en aan iedere bijstandsgerechtigde voor iedere parttime baan een verhuisplicht zou kunnen opleggen. Nu dit uitdrukkelijk niet de bedoeling van de regering is, is het wetsvoorstel bij nota van wijziging aangepast.7

Geüniformeerde verplichtingen en verlagingen
Hoewel de verplichting tot verhuizen is genuanceerd springt deze plicht het meest in het oog (art. 18 lid 4 onder e PW). De verplichting luidt als volgt:

“bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan”

Wanneer toepassen?
Ik vraag me af wanneer het college toepassing kan geven aan deze bepaling? Deze vraag is interessant omdat op het college de aantoonplicht rust voordat een verlaging kan worden opgelegd. Het gaat immers om een belastend besluit. Met name het aantonen dat blijkt dat er voor de belanghebbende geen andere mogelijkheid voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid is, lijkt mij buitengewoon lastig. Voor de belanghebbende geldt dat hij bereid moet zijn om te verhuizen als dat gelet op zijn arbeidsmarktpositie nodig is om een verwijtbaar beroep op bijstand te voorkomen. Dat lijkt op zich niet zo moeilijk, een bereidverklaring van belanghebbende daartoe kan volstaan.

Drie uur reistijd
De verhuisplicht kan van toepassing zijn op de belanghebbende die geen werk kan vinden binnen een reistijd van drie uur per dag, zoals in onderdeel d is bepaald. Het zal in de praktijk niet snel gaan om ongeschoolde arbeid buiten die reistijd. Het lijkt mij namelijk zeer onwaarschijnlijk dat er niet voldoende personeelsaanbod is in de betreffende arbeidsmarktregio (lees ook uitkeringsgerechtigden in die betreffende gemeente).

Algemeen geaccepteerde arbeid
Een redelijke wetsuitleg van de verhuisplicht brengt mee dat het om een nadere invulling vraagt van wat voor de belanghebbende in kwestie onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan (art. 9 lid 1 onder a PW). Verder impliceert de bepaling dat het college contacten heeft met werkgevers die een baan beschikbaar hebben die aan de belanghebbende in kwestie (zal) worden aangeboden. Zoals hiervoor als is gezegd geldt wel dat belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid moet proberen te verkrijgen in een andere gemeente van inwoning alvorens te verhuizen. Verder meen ik dat het in de praktijk zal gaan om werk waarvoor belanghebbende specifiek gekwalificeerd is. Verder ligt het voor hand dat een te hoog gekwalificeerde belanghebbende al snel overgekwalificeerd wordt geacht als hij solliciteert op ongeschoolde arbeid. Kort gezegd. Er zal in die gevallen geen aanbod worden gedaan, hetgeen een vereiste is om toepassing te kunnen geven aan het schenden van ‘de verhuisverplichting’.

Belangenafweging
Het is evenwel niet geheel uit te sluiten dat de belanghebbende een baan voor een jaar aangeboden krijgt met een waardering tenminste zo hoog als zijn uitkering waarvoor hij zal moeten verhuizen om deze te kunnen accepteren. Is dat dan zonder meer verplicht? Uit de parlementaire behandeling blijkt dat artikel 18 lid 1 PW onverkort van toepassing is.

TK 2013/14, 33 801, nr. 19, p. 59 (nota nav het verslag): “de verhuisplicht is er (alleen) als die, gelet op de arbeidsmarktpositie van de bijstandsgerechtigde, noodzakelijk is om een verwijtbaar onnodig beroep op bijstand te voorkomen. Voorts dient het college rekening te houden met de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.”

TK 2013/14, 33 801, nr. 24, p. 7 (nota van wijziging): “Het college heeft hier nadrukkelijk afwegingsruimte waarbij de individuele omstandigheden een grote rol spelen. Verhuizen kan een ingrijpende gebeurtenis zijn in het persoonlijk en sociaal leven. Het ligt daarom in de rede dat het college bij de besluitvorming ter zake onder andere rekening houdt met:
− de duur van de werkloosheid;
− mogelijke (ontwrichtende) gevolgen voor het gezin en sociaal netwerk;
− de tijdelijkheid van de arbeid, alsmede de kansen om aansluitend een vaste aanstelling of andere arbeid te krijgen;
− de aard van de arbeid.”

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. art. 8 lid 1 onder a PW 

  2. binnen twaalf maanden nadat de verlaging van art. 18 lid 5 PW is toegepast 

  3. art. 58 lid 4 PW 

  4. art. 60a PW 

  5. art. 60b PW 

  6. art. 9 lid 1 onder b PW en vergelijk CRVB:2010:BN2581 

  7. TK 2013/14, 33 801, nr. 24 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

1 × een =