Bijzondere bijstand. Terugwerkende kracht beloning curator?

Of een aanvraag voor kosten in aanmerking komt voor bijzondere bijstand is het allereerst van belang wanneer de kosten zijn opgekomen. Dat wil zeggen: is de aanvraag tijdig ingediend. Dat kan nog wel eens tot hoofdbrekens leiden.
Het college heeft geen beleidsruimte bij de beantwoording van de vraag op welk moment kosten opkomen, maar wel op welk moment de aanvraag moet worden ingediend na het opkomen van de kosten (CRVB:2016:3026 en CRVB:2016:2715).
De Raad oordeelde over een dergelijke kwestie (CRVB:2020:2316).

De kwestie
Bij beschikkingen van 7 februari 2012 heeft de kantonrechter S benoemd tot curator van appellanten. Bij beschikking van 5 oktober 2016 heeft de kantonrechter S met ingang van die datum ontslagen als curator van appellanten. Op 21 maart 2017 heeft S bij de kantonrechter een machtiging aangevraagd voor het, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015, toekennen van het zogenoemde hoge beloningstarief. Daarbij wijst S erop dat zij over de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 oktober 2016 geen loon bij appellanten in rekening heeft gebracht wegens het feit dat nog geen bijzondere bijstand was aangevraagd.

Verzoek toegewezen
Bij beschikking van 14 april 2017 wijst de kantonrechter, gelet op de bijzondere omstandigheden, het verzoek van S toe. Over het jaar 2015 wordt een bedrag van € 3.198 (excl. BTW) en over het jaar 2016 een bedrag van € 2.528,82 (excl. BTW) ten laste van het vermogen van appellanten toegekend. De kantonrechter bepaalt daarbij wel dat deze bedragen alleen ten laste van het vermogen van appellanten mogen worden gebracht als de gemeente met terugwerkende kracht vergoeding voor deze kosten verleent.

Aanvraag bijzondere bijstand
Op 26 juni 2017 dient S, namens appellanten, een aanvraag om bijzondere bijstand in voor de extra kosten over de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 oktober 2016 tot een bedrag van € 6.929,45. Het college wijst de aanvraag af en handhaaft dat besluit in bezwaar (bestreden besluit). Daaraan ligt ten grondslag dat, nu de aanvraag om bijzondere bijstand dateert van 26 juni 2017 en de kosten zien op de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 oktober 2016, conform het beleid geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en overweegt daartoe het volgende.

Niet in geschil
Tussen partijen is niet in geschil, dat in beginsel geen recht bestaat op bijzondere bijstand omdat het bij de aanvraag gaat om kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend. Ook is niet in geschil, dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken. Vast staat echter dat het college buitenwettelijk begunstigend beleid hanteert op grond waarvan bijzondere bijstand voor de kosten van curatele met terugwerkende kracht kan worden verleend. Voorwaarde is dat de aanvraag daarvoor dan binnen 6 maanden na de datum waarop de kosten zijn opgekomen dient te worden ingediend.

Opkomen van de kosten
De vraag die voorligt is of de kosten van de curatele zijn opgekomen binnen 6 maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand. Eisers voeren aan dat de kosten zijn opgekomen op het moment dat de kantonrechter de machtiging heeft afgegeven, te weten op 14 april 2017. Omdat deze datum binnen de termijn van 6 maanden voor de aanvraag ligt, betekent dit volgens hen dat de kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Het college stelt zich daarentegen op het standpunt dat de kosten moeten worden geacht te zijn opgekomen op 1 januari 2015. Dat brengt met zich dat de kosten zijn opgekomen buiten de termijn van 6 maanden voorafgaand aan de aanvraag en dat om die reden voor de kosten geen bijzondere bijstand kan worden verleend.

Vaste rechtspraak, niet in geschil
De Raad oordeelt in zijn uitspraak CRVB:2017:906, onder verwijzing naar zijn eerdere uitspraak CRVB:2016:3026, dat de entreekosten voor een bewindvoerder opkomen op de dag waarop de bewindvoerder door de kantonrechter wordt benoemd en dat in het verlengde daarvan eenmalige extra kosten van bewindvoering geacht worden te zijn opgekomen op de datum dat de kantonrechter de daarvoor benodigde machtiging verleent. Tussen partijen is niet in geschil, dat dit ook dient te gelden voor de kosten van curatele.

Overwegingen
De rechtbank overweegt dat de onderhavige kosten geen -ten tijde van benoeming van deze curator op 7 februari 2012 opgekomen- entreekosten zijn. Eerst ter zitting stellen eisers dat de kosten waarvoor de machtiging is verleend voor de helft reguliere kosten betreffen en voor de helft als ‘eenmalige extra kosten’ gekwalificeerd moeten worden. Dit is ter zitting door het college weersproken. De rechtbank overweegt dat eisers hun stelling op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Uit de machtiging van de kantonrechter blijkt ook niet dat de kosten als eenmalige extra kosten moeten worden aangemerkt. De kantonrechter wijst het verzoek toe tot toekenning van het hoge beloningstarief met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015. Het feit, dat het om het hoge beloningstarief gaat, maakt niet dat de kosten het karakter hebben van ‘extra en eenmalig’. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling dan ook vanuit dat de totale kosten, waarvoor machtiging is verleend en bijstand is aangevraagd reguliere kosten betreffen.

Datum opkomen kosten
Nu sprake is van reguliere kosten zijn deze kosten periodiek opgekomen vanaf 1 januari 2015 tot en met 5 oktober 2016. Deze kosten zijn dus opgekomen buiten de termijn van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Het besluit om de aanvraag van bijzondere bijstand af te wijzen is in overeenstemming met het gevoerde beleid en dat het college op consistente wijze toepassing heeft gegeven aan dat beleid.

Hoger beroep
Appellanten komen in hoger beroep en voeren aan dat de kosten zijn opgekomen op 14 april 2017, de datum waarop de kantonrechter een machtiging heeft afgegeven, zodat wel aan de voorwaarden van het beleid van het college is voldaan om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen.

De Raad
Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken grond in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hieraan toe dat appellanten ook in hoger beroep hun in beroep ingenomen stelling dat de helft van de kosten het karakter heeft van eenmalige extra kosten niet hebben onderbouwd.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

zeventien − 16 =