Annotatie USZ: laat de Raad de teugels vieren over de reserveringsplicht?

CRVB:2018:1620. Zijn de regels over de reserveringsplicht van de aanvraag minder streng?

Verschenen in USZ 2018/213 (Uitspraken Sociale Zekerheid)

Inhoudsindicatie
Ten onrechte afgewezen bijzondere bijstand voor stofferingskosten. Beschikbaarheid gestoffeerde kamer is niet aannemelijk gemaakt door college. Voor noodzakelijke stofferingskosten heeft betrokkene niet kunnen reserveren door opeenvolgende verhuizingen en beperkte reserveringstijd. Er zijn dan ook bijzondere omstandigheden voor verlenen bijzondere bijstand.

Noot door I.M. Lunenburg
1. Een woord vooraf. Aanvragen om bijzondere bijstand voor verhuiskosten leiden tot de nodige hoger beroepzaken bij de CRvB. Bij verhuiskosten gaat het om kosten van de eerste huur en borg en/of de met de verhuizing samenhangende inrichtingskosten. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB behoren dergelijke kosten tot de algemeen incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die bestreden moeten uit het eigen inkomen, dan wel via gespreide betaling achteraf door een lening af te sluiten bij de Kredietbank (bijv. CRvB 27 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2332). Redenen op grond waarvan het college bijzondere bijstand moet toekennen zijn: als de kosten noodzakelijk zijn, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en niet kunnen worden voldaan uit de eigen middelen. Voor algemeen incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten hebben die omstandigheden betrekking op de reserveringsplicht van de aanvrager (CRvB 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3293, <<USZ>> 2015/354). Zijn de kosten niet noodzakelijk, dan komt het college niet toe aan de vraag of deze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dat wil zeggen een niet noodzakelijke verhuizing kan niet leiden tot uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke inrichtingskosten (CRvB 31 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3997).

2. In deze zaak oordeelt de CRvB over de vraag of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor stofferingskosten terecht heeft afgewezen. Wat maakt deze uitspraak nu het bespreken waard? Dat is omdat deze uitspraak de vraag oproept of de CRvB de teugels van de reserveringsplicht die op de aanvrager om bijzondere bijstand rust laat vieren.

3. Waar gaat het in deze zaak om? Betrokkene verhuist naar de gemeente in kwestie. Aanleiding voor de verhuizing was de mishandeling en bedreiging jegens hem in de gemeente waar hij voorheen woonachtig was. Hij betrekt een gestoffeerde kamer en vraagt om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en borg. De aanvraag wordt gehonoreerd. Ruim zeven maanden later verhuist betrokkene wederom (binnen de gemeente). Die verhuizing is aanleiding voor de aanvraag om bijzondere bijstand voor stofferingskosten. Het college wijst de aanvraag af, handhaaft dat besluit in bezwaar en stelt zich daarbij op het standpunt dat de laatste verhuizing niet noodzakelijk was en betrokkene voor de kosten van inrichting had kunnen (lees: moeten) reserveren, zodat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voorvloeiende kosten. Betrokkene stelt daarop beroep in. De rechtbank doet vervolgens twee uitspraken: een tussenuitspraak en een einduitspraak.

4. Met de tussenuitspraak mag het college op herexamen. De rechtbank oordeelt namelijk dat de stofferingskosten noodzakelijk zijn omdat de woning waarna betrokkene verhuist niet gestoffeerd is. Verder stelt de rechtbank dat het college nader moet motiveren dat betrokkene had moeten reserveren én dat hij daartoe feitelijk in staat was. Er wordt het college dus gevraagd om uitleg waarom de – volgens de rechtbank – noodzakelijke stofferingskosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Komt het college alsnog tot de conclusie dat betrokkene niet of niet voldoende heeft kunnen reserveren, dan komt de vraag aan de orde of de kosten kunnen worden voldaan uit de aanwezige middelen (draagkracht).

5. Uit de einduitspraak van de rechtbank blijkt dat het college niet is geslaagd om het motiveringsgebrek te herstellen. Het college geeft namelijk geen nadere motivering over de reservering dan wel de draagkracht van betrokkene doch slechts over de noodzaak van de kosten. Maar dat kan geen punt van discussie meer zijn, omdat de rechtbank in haar tussenuitspraak al heeft uitgemaakt dat de gevraagde stofferingskosten noodzakelijk zijn. Toch stelt het college zich op het standpunt dat het verhuizen naar een gestoffeerde woning niet noodzakelijk was. Uit een kort onderzoek is het college namelijk gebleken dat per direct ruim 30 gestoffeerde kamers te huur zijn in de omgeving, zodat betrokkene naar een gestoffeerde kamer had kunnen verhuizen. Vanuit die situatie had hij kunnen reserveren voor een verhuizing naar een niet gestoffeerde kamer. Er kan daarom geen sprake zijn van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, omdat de kosten het gevolg zijn van een bewuste keuze van betrokkene. In de einduitspraak verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt zij het bestreden besluit, herroept zij het primaire besluit en draagt zij het college op aan betrokkene bijzondere bijstand te verlenen voor de stofferingskosten. Het college heeft blijkbaar nog wel ruimte om de hoogte van bijzondere bijstand vast te stellen, aangezien de rechtbank niet zelf in de zaak voorziet.

6. Zoals gezegd moeten incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waartoe stofferingskosten worden gerekend, uit het inkomen op bijstandsniveau worden bestreden. Hetzij via reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. In die zin is het ontvangen van een inkomen op bijstandsniveau geen bijzondere omstandigheid, nu geacht wordt van dat inkomen te kunnen reserveren (CRvB 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2358 en CRvB 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:19). Van de volledige bijstandsnorm (of een inkomen op die hoogte) kan circa 10% worden gereserveerd (CRvB 10 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9218, <<USZ>> 2007/249, CRvB 17 januari 2017, CRVB:2017:251, <<USZ>> 2017/103, m.nt. H.W.M. Nacinovic). De hiervoor aangehaalde ‘veronderstelling’ wil niet zeggen dat de bewijslast zonder meer rust op de aanvrager om bijzondere bijstand. Immers, het college komt bij de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan geen beoordelingsvrijheid toe (bijv. CRvB 28 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3103, <<USZ>> 2006/139). Dat wil zeggen dat het college gelet op de feiten en omstandigheden van het individuele geval gehouden is (lees ook: aanleiding moet zien om) bijzondere bijstand te verlenen (CRvB 9 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6701). Het is echter ook zo dat het (ook) op de weg ligt van de aanvrager om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand (bijv. CRvB 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1247, <<USZ>> 2017/174 en CRvB 25 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1604).

7. Hoe het ook zij, het college berust niet in het oordeel van de rechtbank en vraagt de CRvB om uitspraak over het geschil. De CRvB steekt in met het uitgangspunt voor het maken van incidenteel algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Ook als daar een objectieve noodzaak voor bestaat, dan is alleen bijzondere bijstand mogelijk als sprake is bijzondere omstandigheden. Het geschil wordt ingekaderd. Betrokkene kon slechts tijdelijk wonen op het adres van de eerste verhuizing. De verhuurder heeft dit namelijk tijdelijk toegestaan totdat hij andere woonruimte zou hebben gevonden. Dat maakt dat sprake van een noodzakelijke verhuizing. Dit is in hoger beroep ook niet (meer) in geschil. Door bijzondere bijstand te verlenen voor de eerste huur en borg stonden zowel de noodzaak als de bijzondere omstandigheden voor de eerste verhuizing al vast. De tweede verhuizing ligt in dat verlengde; daaruit maak ik op dat er een doorlopende noodzaak is tot verhuizen. Toch gaat de CRvB nog in op het standpunt van het college dat er geen noodzaak tot verhuizen bestond omdat betrokkene de kosten kon voorkomen door te verhuizen naar een volgens het college beschikbare gestoffeerde kamer. Betrokkene betwist de beschikbaarheid met succes, want volgens de CRvB maakt het college op zijn beurt niet aannemelijk dat dit wel zo is. Daarbij valt uit de overweging van de CRvB ook af te leiden dat het onderzoek naar die kamers geen betrekking heeft op de periode van de aanvraag. De interessante vraag of een beschikbare gestoffeerde kamer mag leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden blijft daarmee open.

8. En ten slotte dan de reserveringsvraag. Ter zitting bij de CRvB is blijkbaar overeenstemming bereikt dat de reserveringscapaciteit van betrokkene niet meer dan € 50 per maand bedraagt. Verder stelt de CRvB ook vast dat de reserveringstijd beperkt is. Die periode bedroeg ongeveer 7 maanden. Gelet op de gebonden bevoegdheid in dat kader had het college blijkbaar aanleiding moeten zien om de bijzondere omstandigheden aan te nemen. Mede gelet op de hoogte van de noodzakelijke kosten kan een periode om te reserveren immers te kort zijn (zie bijv. CRvB 18 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:478, <<USZ>> 2014/114, en CRvB 7 april 2009, CRVB:2009:BI0847). Verder leid ik uit de uitspraak af dat het wel of niet gebruik kunnen maken van gespreide betaling achteraf geen onderdeel is geweest van de beoordeling door het college in primo noch in bezwaar. Als dat het geval is, dan heeft het college een belangrijke steek laten vallen.

9. Tot slot. Uit de overwegingen van de CRvB blijkt onvoldoende wat de grondslag is van het bestreden besluit én wat zich verder precies heeft afgespeeld in de procedure. Dat is jammer omdat het oordeel van de CRvB dan beter te volgen zou zijn geweest.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

twintig − drie =