Bijzondere bijstand voor de babyuitzet. Wat zijn bijzondere omstandigheden?

IL dubbel lichtDe kosten van een babyuitzet vallen onder de categorie algemeen incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Dergelijke kosten moeten – in beginsel – worden bestreden uit eigen ‘middelen’, hetzij via reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf (aangaan van een lening). Onder die ‘middelen’ valt ook de individuele inkomenstoeslag (voorheen langdurigheidstoeslag). Hoewel deze toeslag vrij besteedbaar is, kan een belanghebbende zich niet met succes beroepen op het niet hebben kunnen reserveren als de toeslag aan iets anders is besteed (CRVB:2013:BZ4769). Het is aan de aanvrager om feiten te stellen en zonodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat aan de voorwaarden wordt voldaan om voor toekenning in aanmerking te komen.

Doodlopende weg
Het valt mij telkens weer op hoe vaak de doodlopende weg van het hebben van schulden nog wordt aangevoerd als reden om niet te hebben kunnen reserveren. Het is vaste jurisprudentie dat het aflossen op schulden geen bijzondere omstandigheid is die noopt tot het verlenen van bijzondere bijstand (zie bijvoorbeeld CRVB:2013:751).

Reserveringsplicht
Het onderwerp reserveringsplicht komt uitgebreid aan bod in Masterclass bijzondere bijstand, individuele toeslagen en minimabeleid op 29 maart in Utrecht.

Jurisprudentie babyuitzet
Hieronder staan drie uitspraken waarin de bijzondere omstandigheden aan bod komen. In de eerste uitspraak valt mij een bijzondere nieuwe overweging op van de Raad.

  1. In CRVB:2016:793 oordeelt de Raad over de afwijzing van een aanvraag om deze kosten. Niet in geschil is dat de kosten zich voordoen en noodzakelijk zijn. Wel in geschil is of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Belanghebbende voert aan dat die omstandigheden er zijn omdat zij onverwacht en ongepland zwanger is geworden. Ik lees hierin dat zij koerst het onvoorzienbaar zijn van de kosten. De Raad oordeelt echter dat dit niet van belang is bij de beoordeling. Verder blijkt uit deze zaak dat belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden door te verzwijgen dat zij een gezamenlijke huishouding voert. Bij gevolg daarvan is de ten onrechte verleende bijstand van haar teruggevorderd en heeft het college haar een boete opgelegd. Om de uitkering als gehuwden vindt vervolgens een inhouding plaats. Daarnaast zijn er vele andere schulden. Volgens belanghebbende was het voor haar onmogelijk om te reserveren. In r.o. 4.5 valt mij iets bijzonders op. De Raad oordeelt dat aflossing op de terugvordering en boete niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Tot zover niets vreemds, dat is de vaste lijn. Maar de Raad voegt daar iets nieuws aan toe. Namelijk dat het belanghebbende is toe te rekenen dat zij in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht niet heeft doorgegeven dat zij een gezamenlijke huishouding is gaan voeren. Ik kan de Raad hierin niet volgen. Het maakt immers helemaal niet uit of het iemand wel of niet is toe te rekenen dat hij moet aflossen op schulden. Het feit dat het zo is, is geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in art. 35 lid 1. In de daarna volgende overweging volgt de vaste lijn aangevuld met het woord ‘evenmin’. Die toevoeging is overbodig. Het roept onnodig vragen op.
  2. In CRVB:2015:791 oordeelt de Raad eveneens over een afwijzing van een aanvraag om een babyuitzet voor een tweede kind. Deze uitspraak is doorspekt van de vaste lijn waarin het hebben van schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet als bijzondere omstandigheid wordt aangemerkt. De omstandigheid dat de ene partner een schuldsaneringsregeling heeft in het kader van de WSNP en de andere partner schuldhulpverlening krijgt, leidt niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de stelling dat belanghebbende vanwege psychische klachten niet snel zal uitstromen. Het echtpaar in deze zaak stelt nog twee andere zaken waarom het college bijzondere bijstand moet verlenen. Als eerste omdat het de normale ontwikkeling van het kind in de weg staat. Deze stelling verdwijnt vanwege het ontbreken van enige onderbouwing van tafel. Als tweede wordt aangevoerd dat zij van slechts € 10 per week moeten rondkomen. Zonder onderbouwing acht de Raad dat niet aannemelijk en tekent daarbij aan dat het op de weg van een betrokkene ligt bij een bewindvoerder of begeleider aan te kaarten dat een hoger budget noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de essentiële bestaanskosten.
  3. In CRVB:2004:AR4857 oordeelt de Raad ook al dat het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met aanwezige schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid in het individuele geval die leidt tot noodzakelijke kosten. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de Abw.

Tot slot
Uit de jurisprudentie blijkt telkens maar weer dat zich niet snel bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van art. 35 lid 1 waaruit volgt dat het college bijzondere bijstand moet verlenen. Wat zou het wel kunnen zijn? Een reserveringsperiode die te kort is om voor de gevraagde kosten reserveren vormt wel een uitzondering op de plicht te reserveren dan wel een lening af te sluiten bij de Kredietbank. Zie bijvoorbeeld CRVB:2014:478 waarin de Raad oordeelt dat een periode van 14 maanden te kort is om te reserveren voor een (volledige) woninginrichting.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

achttien − 12 =