Rechtbank Den Haag: kostendelersnorm ongerechtvaardigde inbreuk op het “family life”?

IL dubbel donkerEn weer een uitspraak van de Rechtbank Den haag. In deze zaak komt de vraag aan bod of de kostendelersnorm een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het ‘family life’ van belanghebbende en zijn zuster met wie hij hoofdverblijf heeft in dezelfde woning (RBDHA:2015:14334).

Feiten en omstandigheden
Belanghebbende ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet (PW). Hij woont in bij zijn meerderjarige zuster op het adres. Het college verlaagt de uitkering met ingang van 1 juli 2015 met toepassing van de kostendelersnorm en handhaaft dat besluit in een beslissing op bezwaar. Daaraan ligt ten grondslag dat de kostendelersnorm zoals bedoeld in art. 22a lid 1 PW op belanghebbende van toepassing is, omdat hij met zijn meerderjarige zus in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Hierdoor kan hij kosten met zijn zuster kan delen. De norm bedraagt voor hem 50 % van het wettelijk minimumloon.

Beroep
Belanghebbende komt in beroep en voert aan dat zijn situatie een geval van mantelzorg betreft. Hij  heeft continue verzorging nodig en daarom heeft zijn zuster hem in huis genomen. Daarmee wordt voorkomen dat hij opgenomen moet worden en kan hij in een thuissituatie blijven wonen. Dit is volgens hem conform de participatiegedachte en bespaart de gemeenschap veel geld. Hij acht het in strijd met het huidige overheidsbeleid dat hierop een “mantelzorgboete” wordt gezet en ziet niet in waarom het college niet – zoals bij de AOW in soortgelijke gevallen – de korting op zijn uitkering achterwege laat. Ook de Belastingdienst houdt bij de huurtoeslag rekening met zijn situatie, aldus belanghebbende. Hij stelt dat het college niet alleen zijn uitkering, maar ook die van zijn zuster heeft gekort. Wanneer zij het financieel niet meer redt, zal belanghebbende moeten worden opgenomen in een inrichting.
De toepassing van de kostendelersnorm levert aldus een inbreuk op het gezinsleven van hem en zijn zuster op. Tot slot stelt hij dat art. 18 PW,1 dat bepaalt dat de bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de rechthebbende, het college de bevoegdheid geeft om beleid ten behoeve van mantelzorgers vast te stellen. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen ruimte is voor gemeentelijk beleid om in gevallen als die van belanghebbende af te zien van toepassing van de kostendelersnorm. De wet schrijft dit dwingend voor, aldus het college.

Niet in geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende en zijn meerderjarige zuster samen op één adres wonen. Dit betekent dat voor hij met ingang van 1 juni 2015 ingevolge art. 22a lid 1 PW de kostendelersnorm geldt. Dit houdt een korting van zijn recht op bijstand in volgens de in art. 22a lid 1 PW gegeven formule. Belanghebbende betwist niet dat het college dit percentage juist heeft berekend.

Family life
Het betoog van belanghebbende dat toepassing van de kostendelersnorm een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het “family life” van hem en zijn zuster slaagt niet. De korting op zijn uitkering – en op die van zijn zuster – maakt zijn “family life” niet onmogelijk. Weliswaar heeft de keus om samen te wonen met een meerderjarige sinds 1 juni 2015 als consequentie dat die categorie van rechthebbenden maandelijks over minder inkomen beschikt, maar daar staat tegenover dat de kosten die anders alleen werden gedragen, nu kunnen worden gedeeld. Ook is het niet ondenkbaar dat deze rechthebbenden in de zorgkostensfeer nog voor vergoedingen ingevolge andere wettelijke regelingen in aanmerking komen. Er bestaan ten slotte speciale regelingen voor dat soort kosten. De enkele verlaging op basis van de kostendelersnorm van de PW-uitkering is daarom niet voldoende om aan te nemen dat er in eisers geval sprake is van inmenging op zijn “family life” en daarmee strijd met art. 8 lid 1 EVRM.

Geen inmenging
Voor zover toepassing van de kostendelersnorm al een inmenging op zijn “family life” inhoudt, leidt deze inmenging niet tot een ontoelaatbare inbreuk op zijn “family life”. Art. 8 lid 1 EVRM beoogt weliswaar het “family life” te beschermen en staten te dwingen zich te onthouden van inmenging daarop, maar het tweede lid van die bepaling maakt inmenging in de uitoefening van dit recht mogelijk, als dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het economisch welzijn van het land. De rechtbank stelt vast dat de kostendelersnorm bij wet is voorzien (art. 22a PW) en uit de wetsgeschiedenis (TK 2013/14, 33 801, 3, p. 3) komt naar voren dat die bepaling in het belang van het economisch welzijn tot stand is gekomen; ter voorkoming van de situatie dat er in één huishouding door stapeling van uitkeringen het huishoudinkomen zo hoog zou worden dat daarmee meer dan alleen de noodzakelijke kosten worden gedekt. Dit betekent dat art. 22a PW geen ontoelaatbare inmenging inhoudt op eisers “family life” en er daarom niet in strijd is met art. 8 lid 1 EVRM.

Gemeentelijk beleid
Zijn betoog dat het college voor zijn speciale situatie beleid had moeten vaststellen op basis waarvan verweerder de toepassing van de kostendelersnorm in zijn geval achterwege had kunnen laten, volgt de rechtbank evenmin. Art. 22a lid 1 PW schrijft het college dwingend voor in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm moet worden toegepast. Uitzonderingen daarop zijn opgenomen in de leden drie en vier van die bepaling. Gesteld noch gebleken is dat één van die uitzonderingen zich in zijn situatie voordoen. De tekst van art. 22a PW biedt het college geen beleidsvrijheid. De Memorie van Toelichting bij art. 22a PW (TK 2013/14, 33 801, 3, p. 6) biedt daarvoor ook geen aanknopingspunt. Daaruit komt duidelijk naar voren dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op zorg verlenende en zorgbehoevende familieleden en voor de categorie van rechthebbenden waartoe eiser behoort niet langer een uitzondering te maken zoals de Wet werk en bijstand dat wel deed.

Belanghebbende ziet in art. 18 PW2 wel ruimte voor beleidsvrijheid en heeft dat standpunt onderbouwd door erop te wijzen dat er gemeentes zijn die aan kostendelers met niet verblijfsrechthebbende, partners bijzondere bijstand verstrekken bovenop de kostendelersnorm. Ter zitting heeft deelt het college  mee dat ook hij buitenwettelijk beleid voert voor die gevallen, omdat van die categorie nu juist wordt aangenomen dat zij de kosten niet met hun partner kunnen delen, omdat die geen inkomen kan hebben. Volgens het college is de situatie van belanghebbende daarmee niet te vergelijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid geen aanleiding gezien om ook voor de situatie waarin hij verkeert buitenwettelijk beleid vast te stellen. In de door hem aangevoerde omstandigheden hoeft het college eveneens geen aanleiding te zien om via buitenwettelijk beleid de nadelige gevolgen van de kostendelersnorm voor hem weg te nemen. Aan de wet ligt ten grondslag dat personen die op één adres wonen voordelen hebben door kosten te delen. Die voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont en zijn ook aanwezig als sprake is van een zorgbehoefte. In het feit dat sprake is van mantelzorg kan om die reden geen aanleiding gevonden worden om van toepassing van de kostendelersnorm af te zien.

Uitstel AOW
Belanghebbende overlegt een afschrift van een brief van het Landelijk Platform GGz van 21 september 2015 aan de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer, waarin melding wordt gemaakt van de ongewenste gevolgen van de kostendelersnorm voor mantelzorgers. Volgens hem heeft dit er inmiddels toe geleid dat de kostendelersnorm voor de AOW voorlopig is uitgesteld.3 Voor zover hij hiermee heeft willen betogen dat hetzelfde zou moeten gelden voor de kostendelersnorm in de PW, stelt de rechtbank vast, dat de wetgever de invoering van art. 22a PW niet heeft uitgesteld. Het college kon dan ook niet anders dan deze bepaling met ingang van 1 juni4 2015 op zijn situatie toepassen.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. ongewijzigd gebleven 

  2. ongewijzigd gebleven 

  3. zie ook RBOBR:2016:131 

  4. red. er zal juli bedoeld zijn 

One Reply to “Rechtbank Den Haag: kostendelersnorm ongerechtvaardigde inbreuk op het “family life”?”

  1. Pingback: Best gelezen maart 2016 – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

20 − drie =