Kostendelersnorm – familie tweede graad – geen onevenredigheid

Deze blogpost is deel 11 van 17 in de serie Kostendelersnorm

Logo_rechtspraakLevert toepassing van de kostendelersnorm bij tweede graders onevenredigheid op? Dat is vraag waar de Rechtbank Oost-Brabant een oordeel over geeft (RBOBR:2016:271).

 

Waar gaat het over
Het college brengt belanghebbende met ingang van 12 januari 2015 in aanmerking voor een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande die een woning deelt met twee andere personen die meetellen voor de kostendelersnorm (primair besluit) en handhaaft dat besluit in een beslissing op bezwaar (bestreden besluit). De uitkering bedraagt € 594,80 netto per maand. Belanghebbende stelt beroep in tegen het bestreden besluit.

Het oordeel van de rechtbank
Op hetzelfde adres als waar belanghebbende woont staan ingeschreven zijn zus [persoon 1] en haar zoon [persoon 2]. Belanghebbende heeft een huurovereenkomst met zijn zus.

Grondslag
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de kostendelersformule zoals bedoeld in art. 22a lid 1 PW op de bijstandsuitkering van belanghebbende moet worden toegepast. Hij heeft namelijk met zijn zus en haar zoon hoofdverblijf in dezelfde woning. Of een commerciële huurprijs is afgesproken is dan, zo geeft het college aan, niet relevant. Belanghebbende voert aan dat sprake is van een commerciële relatie. Het hanteren van de kostendelersnorm is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Hij heeft immers met een zodanige daling van zijn inkomsten te maken dat dit onevenredig is met het door het college nagestreefde doel.

Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak. Niet in geschil is dat belanghebbende, zijn zus en haar meerderjarige zoon op hetzelfde adres hoofdverblijf hebben.

Kostendelersnorm van toepassing
Heeft belanghebbende met één of meerdere meerderjarige personen hoofdverblijf in dezelfde woning, dan is de kostendelersnorm als bedoeld in art. 22a lid 1 PW in beginsel van toepassing. De zus van belanghebbende is een bloedverwant in de tweede graad. Gelet hierop is de uitzonderingssituatie als bedoeld in art. 22a lid 4 PW niet op belanghebbende van toepassing.1 In de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (TK  2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60) kan het bij uitzonderingen op de kostendelersnorm alleen gaan om personen die geen bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad zijn. Dit betekent dat als de belanghebbende huurt of verhuurt van respectievelijk aan een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad, dan wel als hij de kost geeft aan of in de kost is bij een dergelijk familielid, de kostendelersnorm van toepassing is, zelfs als er een commerciële prijs is afgesproken. Uitgangspunt hierbij is dat de relatie tussen dergelijke bloed- en aanverwanten nimmer een zakelijke kan zijn.

Innerlijke waarde of billijkheid van de wet
Belanghebbende stelt dat toepassing van de kostendelersnorm in zijn geval leidt tot een zodanige daling van zijn inkomsten dat sprake is van onevenredigheid van de gevolgen van de toepassing van de kostendelersnorm ten opzichte van de met die norm beoogde doelen. Volgens de rechtbank slaagt deze stelling niet. Daartoe wordt overwogen dat de rechter op grond van het bepaalde in art. 11 van de Wet algemene bepalingen volgens de wet recht moet spreken: de rechter mag niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen.

Uitdrukkelijk bedoeld
Uit de Memorie van Toelichting bij de hier relevante bepaling blijkt verder dat de wetgever uitdrukkelijk situaties als die waarin belanghebbende verkeert, heeft meegewogen. Het is niet aan de rechter om een oordeel te geven over de uitkomst van die weging. Belanghebbende onderbouwd verder niet en de rechtbank is evenmin gebleken dat art. 22a PW in strijd is met een geschreven of ongeschreven hogere rechtsnorm. De rechtbank is dan ook van oordeel dat college terecht de kostendelersnorm op belanghebbende van toepassing acht. Verder wijst de rechtbank daarbij op dat vast staat dat belanghebbende, zijn zus en haar zoon een woning delen, zodat zij ook de woonkosten en de kosten van het huishouden kunnen delen en dat belanghebbende geen omstandigheden naar voren brengt waaruit blijkt dat hij door de toepassing van de kostendelersnorm onevenredig zwaar wordt getroffen.

Het college brengt belanghebbende dan ook terecht in aanmerking voor een uitkering naar de norm voor een alleenstaande die de woning deelt met twee andere personen die meetellen voor de kostendelersnorm.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. zie ook schema KDN Uitzondering tot 1 januari 2016 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

1 × 2 =