Annotatie USZ: waskosten eigen kleding, verblijf zorginstelling

USZ+OLCRVB:2015:3304: waskosten eigen kleding, verblijf zorginstelling
Verschenen in USZ 2015/383 (Sdu uitspraken sociale zekerheid), aflevering 15

Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van wassen van kleding. Geen mogelijkheid familie in te schakelen, want de zoon van betrokkene weigert dit te doen. Vaker wassen van kleding: geen medische noodzaak.

Noot I.M. Lunenburg
1.   Bewoners van een zorginstelling kunnen te maken hebben met kosten voor het wassen van hun eigen kleding (hierna: bewassingkosten). Dergelijke kosten vallen niet (meer) onder het verzekerde pakket. Dat betekent dat art. 15 WWB (voorliggende voorziening) niet in de weg staat aan bijstandsverlening, tenzij de bewassingskosten het gevolg zijn van de ziekte of aandoening die het nodig maakt kleding vaker te wassen dan normaal (CRVB 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7543).

2.   In de onderhavige zaak wijst het college wijst de aanvraag om bijzondere bijstand voor bewassingkosten af en handhaaft dat besluit in de beslissing op bezwaar. Daaraan ligt ten grondslag dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Belanghebbende kan – volgens het college – voor het wassen van de kleding een beroep doen op familieleden. Een dergelijk standpunt komt mij bij de toepassing van art. 35 lid 1 WWB vreemd voor omdat het verlenen van bijzondere bijstand een gebonden bevoegdheid is van het college. Dat wil zeggen dat bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand moet worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (zie bijv. CRvB 1 juni 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP0975). Het oordeel van het college over deze vragen wordt door de bestuursrechter in volle omvang getoetst en hij mag zich daarbij niet baseren op de door het college vastgestelde beleidsregels (CRvB 28 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3103, <<USZ>> 2006/139). Volgens het college is in deze zaak ook geen medische noodzaak gebleken voor het vaker wassen van de kleding. Dit standpunt rust mede op een advies van de GGD West-Brabant.

3.   In de aangevallen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2013, 13/3104 krijgt het college de opdracht om aanvullend medisch onderzoek te doen en een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. De rechtbank overweegt daartoe omdat aannemelijk is geworden dat belanghebbende voor het wassen van zijn kleding geen beroep kan doen op zijn familie. Volgens de rechtbank kan echter niet zelf in de zaak worden voorzien. In beroep voeren belanghebbende en de zorginstelling waarin hij verblijft namelijk het volgende aan. Belanghebbende heeft lichamelijke gebreken die tot extra kosten van bewassing van kleding leiden. Gesteld wordt dat belanghebbende incontinent is, hij dagelijks zijn kleding bevuilt en deze daarom dagelijks gewassen moet worden. Ik vind het vreemd dat de zorginstelling dit (mede) aanvoert. In voorkomende gevallen valt het vaker wassen van de eigen kleding dan normaal wel onder het verzekerde pakket als dat het gevolg is van de ziekte of aandoening van de verzekerde. Dat wil zeggen dat de zorginstelling gehouden is de kleding van de verzekerde te wassen. Dat brengt ook mee dat art. 15 WWB in de weg staat aan bijstandsverlening. Verder wordt nog aangevoerd dat belanghebbende niemand in zijn omgeving heeft die de bewassing voor hem kan doen. Hij krijgt weleens bezoek van zijn zoon, maar deze heeft een fulltime baan en een gezin met meerdere kinderen. Zijn andere zoon komt zelden bij hem.

4.   Het college komt in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak en voert het volgende aan. Volgens het college kan belanghebbende voor het wassen van zijn kleding wel een beroep doen op zijn familie, namelijk zijn zoon. Verder meent het college zich te kunnen (en mogen) baseren op het advies van de GGD-arts. Deze bevestigt tijdens de hoorzitting dat een medische noodzaak ontbreekt voor het vaker moeten wassen van de kleding, omdat belanghebbende gezond is en geen medicijnen gebruikt. Nu belanghebbende zijn stelling dat hij lijdt aan incontinentie, als gevolg waarvan zijn kleding vaker moet worden gewassen, niet onderbouwd met een medisch advies of een verklaring van de huisarts meent het college dat het niet zijn weg ligt om daar aanvullend medisch onderzoek naar te verrichten.

5.   Tussen partijen is in geschil of aan de voorwaarde is voldaan dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het college meent dus van niet omdat belanghebbende voor het wassen van zijn kleding een beroep kan doen op zijn familie. Daar is de CRvB echter snel mee klaar omdat belanghebbende aannemelijk maakt dat hij die mogelijkheden niet heeft. Volgens de CRvB bestaat er in dit geval slechts een louter theoretische mogelijkheid om de was door familie te laten doen. Het enige familielid voor wie het praktisch gezien mogelijk zou zijn heeft namelijk uitdrukkelijk verklaard niet bereid te zijn om dat te doen.

6.   De beroepsgrond dat geen grond aanwezig is voor de opdracht aan het college om aanvullend medisch onderzoek te doen, is wel succesvol. De CRvB neemt het onderzoek van de GGD-arts onder de loep. Tijdens een spreekuurbezoek met belanghebbende, zijn echtgenote en zijn schoondochter is gesteld noch gebleken dat sprake is van een aandoening die het nodig maakt zijn kleding vaker te wassen dan gebruikelijk. De schoondochter verklaart juist dat de meerkosten niet in een hogere frequentie van wassen van de kleding liggen, maar in het feit dat de wasservice van de zorginstelling erg duur is. Dit wordt bevestigd door een geraadpleegde medewerker van het verpleeghuis. Verder heeft de GGD-arts nog telefonisch overleg gevoerd met een verzorgende van de afdeling van de zorginstelling waar belanghebbende verblijft. Hoewel in beroep is gesteld dat hij aan incontinentie lijdt, zijn toen geen medische gegevens ter onderbouwing van die stelling overgelegd. De CRvB meent verder dat de bij het verweerschrift overgelegde zorgplannen onvoldoende aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van de GGD-arts. Het is daarbij – volgens de CRvB – van belang dat in de zorgplannen staat dat belanghebbende incontinent is voor urine en gebruik maakt van geschikt incontinentiemateriaal. Het gestelde causaal verband tussen de incontinentie en de extra bewassingskosten is daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt. De CRvB ziet geen grond om aan de juistheid van het GGD-advies te twijfelen.

7.   De CRvB oordeelt aldus dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat hij, naast de meerkosten van het inschakelen van een externe wasservice voor de reguliere was, nog extra bewassingskosten heeft moeten maken door zijn medische toestand. Het college krijgt echter wel opdracht om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen omdat aannemelijk is gemaakt dat er geen familielid bereidt is de was voor belanghebbende te doen.

8.   Tot slot. Uit de rechtbankuitspraak noch de onderhavige uitspraak blijkt hoe hoog de bewassingskosten zijn. Het geschil gaat uiteindelijk ‘slechts’ over de vraag of er nog extra bewassingskosten zijn vanwege de medische toestand. Dit terwijl de schoondochter van belanghebbende wel heeft aangegeven dat de wasservice van de zorginstelling erg duur is. In CRVB 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7543 was de belanghebbende in kwestie voor het wassen van haar kleding aangewezen op het uitbesteden daarvan aan de wasservice van het woonzorgcentrum waar zij verblijft. De CRvB oordeelt in die zaak dat dit aanzienlijk hogere kosten met zich meebrengt dan zelf wassen en dat daarom de meerkosten van bewassing voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Zouden er in zo’n geval toch gronden zijn om de aanvraag af te wijzen? Uit Kamerstukken II 2007/08, 29 689, 245 blijkt een indicatie van de uitgaven en inkomsten van iemand met zak- en kleedgeld door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). In die berekening is uitgegaan van € 22 per maand voor het wassen van kleding en overige vrijwillige bewonersbijdragen. Een motie (Kamerstukken II 2010/11, 30 597, 193) heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat thans het Landelijk Overleg Cliëntenraden (LOC) de waskosten berekent die een bewoner verschuldigd kan (lees: mag) zijn. Vanaf 1 juli 2015 geldt € 23,37 per maand. Volgens vaste rechtspraak heeft het college enige beoordelingsvrijheid bij het antwoord op de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit bijstandsnorm of een inkomen op dat niveau (CRvB 31 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN7953 <<USZ>> 2010/326 en CRvB 15 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8150).

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

acht + vijftien =