Centrale Raad over middelen: is de kring nu rond?

Deze blogpost is deel 4 van 8 in de serie Middelen

jurisprudentieDe Centrale Raad doet een uitspraak waarbij antwoord wordt gegeven op een nog openstaande vraag (CRVB:2015:3188).

Eerder oordeelde de Raad al over de volgende vragen:

  1. wat als een derde de rekeningen betaald van de bijstandsgerechtigde;
  2. wat als een derde de huur betaald van de bijstandsgerechtigde;
  3. wat als sprake is van kasstortingen op rekening van de bijstandsgerechtigde; en
  4. mogen de ontvangen giften in aanmerking genomen worden.

De vraag die nog openstond is de volgende. Moeten de door de belanghebbende (die (nog) geen bijstand of ander inkomen ontvangt)1 ontvangen middelen in de vorm van een lening in aanmerking worden genomen en wat zijn daarbij de aan de lening te stellen eisen? De Raad geeft in deze uitspraak antwoord op de vraag.

Wat gaat het over?
Belanghebbende ontving tot 2 april 2012 een loongerelateerde uitkering ingevolge de WGA2 op grond van de WIA3. Van 1 april 2012 tot 30 november 2012 verrichtte hij werkzaamheden als freelancer. Het bedrijf is in november 2012 failliet verklaard.

Melding
Belanghebbende meldt zich op 30 november 2012 bij het UWV Werkbedrijf voor het aanvragen van bijstand naar de norm voor een alleenstaande per 1 december 2012. Hij dient zijn aanvraag in op 13 december 2012. Op verzoek van het college overlegt belanghebbende onder meer afschriften van drie bankrekeningen en van een creditcardrekening en antwoordt hij schriftelijk op schriftelijke vragen.

Voorschot
Op 24 januari 2013 vraagt belanghebbende om een voorschot vóór 30 januari 2013. Daaraan voegt hij toe dat hij niets meer kan betalen en dat hij achterstanden met alles heeft. Op 26 januari 2013 vraagt hij opnieuw om een voorschot. Hij voegt daaraan toe dat hij:

  • nu twee maanden geen geld heeft gehad;
  • in grote problemen zit;
  • geld van zijn ouders heeft moeten lenen, wat hij moet terugbetalen; en
  • op 1 februari 2013 veel dingen moet betalen.

Kasstorting
Op dat moment was het saldo op twee bankrekeningen waarop geen roodstand mogelijk is, bijna nul en was de maximale kredietfaciliteit bereikt op de derde bankrekening en op de creditcardrekening. Op 21 januari 2013 is een storting gedaan op rekening van belanghebbende van € 785,- contant geld, afkomstig van zijn ouders.

Afwijzing aanvraag
Het college wijst de aanvraag af4 en handhaaft dat besluit – in afwijking van het advies van de Commissie voor bezwaarschriften – in bezwaar.5 Daaraan ligt ten grondslag dat recht op bijstand niet is vast te stellen. Het college stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat hij in zodanige omstandigheden verkeerde of dreigde te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Belanghebbende legt, volgens het college, wisselende verklaringen af over de herkomst van het geld van de stortingen. Volgens het college is niet op verifieerbare wijze komen vast te staan:

  • dat en wanneer zijn ouders aan hem geld hebben verstrekt,
  • om hoeveel geld het gaat, en
  • of sprake is van een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting.

Volgens het college is niet uitgesloten dat belanghebbende meer contant geld heeft dan gestort op de bankrekening. Hierdoor is niet duidelijk of sprake is van middelen waarvan hij geen melding heeft gemaakt, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.

Beroep
Belanghebbende komt in beroep. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op opnieuw een besluit te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat belanghebbende na 1 december 2012 nog andere inkomsten heeft ontvangen, zoals daarvoor nog wel het geval was. Omdat het door zijn ouders in contanten gegeven geld inmiddels geheel op zijn rekening wordt gestort kan geen twijfel bestaan over de herkomst van het contant geld van belanghebbende. Het college mag zich, gelet op de uitspraak CRVB:2012:BX6580, op het standpunt stellen dat de ouders dat van begin af aan hadden moeten doen, zodat meer verifieerbaar zou zijn dat zij het geld hebben verstrekt. De rechtbank ziet echter in de omstandigheden van dit geval waarin belanghebbende:

  • zich eerst acht maanden na beëindiging van de voorafgaande uitkering heeft gemeld voor het aanvragen van bijstand,
  • zich vervolgens heeft ingespannen alle gevraagde gegevens te overleggen; en
  • een niet onaannemelijke uitleg heeft gegeven voor een aantal kleine geldstortingen in de maanden december 2012 en januari 2013,

reden om de adviescommissie te volgen in haar advies. Volgens de rechtbank passeert het college het advies van de adviescommissie onvoldoende gemotiveerd.

Hoger beroep
Het college komt in hoger beroep en voert aan dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat belanghebbende een niet onaannemelijke verklaring heeft gegeven over de stortingen. Hij heeft hierover, volgens het college, wisselend verklaard. Aan de verklaring van zijn ouders kan niet die waarde worden toegekend die belanghebbende daaraan gehecht wenst te zien. De verklaring is namelijk achteraf opgemaakt en is niet objectief, concreet en verifieerbaar, mede omdat het zou gaan om contant geleend geld. Dat het, zoals de rechtbank overweegt, om kleine geldstortingen gaat is volgens het college niet relevant. Niet uitgesloten is dat belanghebbende over meer (contant) geld beschikt dan gestort op zijn bankrekening. Het college kan het recht op bijstand niet vaststellen, omdat belanghebbende zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Subsidiair stelt het college zich op het standpunt dat belanghebbende, gelet op de leningen van zijn ouders en de aard en omvang daarvan, geen recht op bijstand heeft.

Het oordeel van de Raad
De te beoordelen periode loopt van 1 december 20126 tot en met 5 februari 2013.7

In geschil
Tussen partijen is eerst in geschil of belanghebbende over de kasstortingen en de herkomst daarvan onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven, zodat door schending van zijn inlichtingenverplichting het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet is vast te stellen. Tussen partijen is gelet op het verhandelde ter zitting niet meer in geschil dat belanghebbende in de te beoordelen periode geen andere bron van inkomsten had dan de contante betalingen van zijn ouders.

Oordeel van de rechtbank
Volgens de Raad oordeelt de rechtbank terecht dat belanghebbende een niet onaannemelijke uitleg geeft bij de kleine (geld)stortingen in de maanden december 2012 en januari 2013. Zoals hij heeft toegelicht, zijn de opvolgende verklaringen dat:

  • de bedragen afkomstig zijn van spaargeld,
  • van het opnemen van geld met de creditcard,
  • van de opbrengst van de verkoop van de satellietschotel; en
  • van geleend geld van zijn ouders

niet tegenstrijdig, maar zijn dit alle mogelijkheden waar het geld van de stortingen vandaan kan zijn gekomen. Hij probeerde het ene “gat” met het andere te dichten. Dit volgt uit het maximaal benutten van de kredietfaciliteit op zijn rekeningen en het verloop van de uitgaven, opnamen en stortingen op die rekeningen. Daarin is een patroon te herkennen dat hij om vaste lasten te betalen met overschrijvingen en stortingen probeerde voldoende saldo op de betreffende rekeningen te behouden. Daartoe verrichtte hij onder meer stortingen, ook van muntgeld, waaronder 2-centstukken, waarbij hij de stortingskosten voor muntgeld van € 6,30 voor lief nam, en verrichtte opnamen met zijn creditcard met bijbehorende kosten van € 4,50. Verder blijkt uit de gedingstukken niet van concrete feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat belanghebbende in de te beoordelen periode over meer (contant) geld heeft kunnen beschikken. Belanghebbende maakt daarmee aannemelijk dat hij in de te beoordelen periode slechts contante bedragen heeft ontvangen tot een bedrag van € 1.250,- per maand, die naar zijn stelling leningen van zijn ouders betreffen.

Geen onduidelijkheid meer
Dit leidt, volgens de Raad, tot de conclusie dat geen onduidelijkheid meer bestaat over de hoogte en de herkomst van de middelen die belanghebbende in de te beoordelen periode ter beschikking stonden en dat het recht op bijstand dus wel is vast te stellen. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op wat hierna wordt overwogen, kan de Raad het geschil niet definitief beslechten, nu daartoe mogelijk nader onderzoek noodzakelijk is en bestuurlijke afwegingen kunnen worden gemaakt. Met het oog op de opnieuw te nemen beslissing op bezwaar en het subsidiaire standpunt van het college overweegt de Raad nog als volgt.

Vaste rechtspraak
Een belanghebbende heeft in beginsel geen recht op bijstand indien en voor zover hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan (CRVB:2013:BY9138). Dit kan anders zijn als die belanghebbende in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt ter voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen (CRVB:2014:3872). Daartoe moet belanghebbende aannemelijk maken dat er geen ander inkomen is, zoals hier het geval is, en verder dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. Daarvoor is van belang dat belanghebbende aannemelijk maakt:

  • van wie, wanneer, hoe en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen,
  • dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus terugbetaald moet worden; en
  • dat die lening voor levensonderhoud bedoeld is. Een bankoverschrijving met de vermelding “lening voor levensonderhoud” zal daartoe in beginsel volstaan.

Identiteit crediteur
Daarbij is het, volgens de Raad, ook van belang dat de identiteit van de crediteur vaststaat. Verkeert belanghebbende in een situatie zoals hiervoor genoemd en ontvangt hij de daar bedoelde leningen en dus over die periode recht op bijstand heeft, zal het bijstandverlenend orgaan aan bijstandsverlening de voorwaarde mogen verbinden dat de schulden, die door aangegane leningen zijn ontstaan, terstond worden betaald en dat mogen controleren.

Vergelijkbaar met voorschot
Zo ontstaat de situatie die vergelijkbaar is met het geval dat het bijstandverlenend orgaan na een aanvraag maar voor een besluit daarop een voorschot zou hebben verstrekt. Immers, als in een situatie en periode zoals hier bedoeld bijstand naar de toepasselijke norm wordt verleend en de leningen niet worden terugbetaald, zal de belanghebbende achteraf gezien over die periode hebben beschikt over meer middelen dan de voor hem toepasselijke bijstandsnorm.

Lening hoger dan de norm
Ontvangt de belanghebbende, die in afwachting is van een betaling, een bedrag als lening voor levensonderhoud dat hoger is dan de voor hem toepasselijke bijstandsnorm, zal overeenkomstig CRVB:2013:BY9138, het ontvangen bedrag, voor zover het die norm overschrijdt, tot diens inkomen gerekend moeten worden en heeft hij in zoverre geen recht op bijstand.

Nieuwe beslissing op bezwaar
Het college moet bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar tot uitgangspunt nemen dat belanghebbende in de te beoordelen periode over niet meer middelen heeft beschikt dan een bedrag van € 1.250,-, per maand, ontvangen in contanten. Het college zal moeten bepalen of belanghebbende, en zo ja tot welk bedrag, recht op bijstand heeft over de te beoordelen periode en – zo uit de besluitvorming volgt – daarna of het college voorwaarden aan bijstandsverlening wil verbinden. Het college moet daarbij in aanmerking te nemen dat belanghebbende herhaaldelijk zijn geldnood aan hem heeft gemeld en om een voorschot gevraagd heeft, dat hem niet is toegekend, terwijl hij aan het eind van kredietmogelijkheden was gekomen. Daarmee is op voorhand niet onaannemelijk dat belanghebbende zich tot zijn ouders heeft gewend voor een lening voor levensonderhoud ter overbrugging van de aanvraagperiode. Verder is van belang dat vaststaat dat zijn ouders in ieder geval over een latere periode aantoonbaar bereid en in staat waren hem leningen voor levensonderhoud te verstrekken tot dit bedrag per maand. Ten slotte is van belang dat belanghebbende, eerst ter zitting van de Raad daarnaar gevraagd, niet onaannemelijk verklaard heeft waarom en op welke wijze zijn ouders over dergelijke bedragen in contanten beschikten, namelijk in de kluis voor onvoorziene gevallen en de crematie.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. lees ook: in afwachting is van betaling 

  2. Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten 

  3. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen 

  4. op 5 februari 2013 

  5. op 1 juli 2013 

  6. ingangsdatum 

  7. primair besluit 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

18 + 1 =