Centrale Raad: partner (jongere) stopt met scholing. Recht op verhoging van de bijstand?

Deze blogpost is deel 6 van 9 in de serie Scholingsplicht jongeren

Puzzel breed kort

En daar is dan eindelijk weer een uitspraak die gaat over toepassing van de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 2, aanhef en onder c WWB (CRVB:2015:1884).1 Vorig jaar oordeelde de Raad in een tussenuitspraak ook over de toepassing van deze uitsluitingsgrond (CRVB:2014:3351).

Wat speelt er in deze zaak
Belanghebbende, geboren in februari 1986, woont samen met een partner, geboren in mei 1990. Hij ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande met 20% toeslag.2 De partner ontvangt studiefinanciering (WSF 2000). Het college brengt de studiefinanciering op de te verstrekken algemene bijstand in mindering voor zover het totale inkomen van belanghebbende en de partner de voor hen geldende gehuwdennorm te boven gaat. Aangenomen wordt dat het college uitgaat van een gezamenlijke huishouding.

Aanvraag wegens wijziging situatie
Belanghebbende vraagt het college op 15 oktober 2012 de bijstand te verhogen. Aanleiding hiervoor is dat de partner is gestopt met haar opleiding. Per 1 oktober 2012 is in verband hiermee de studiefinanciering beëindigd.

Bijstand ongewijzigd voorzetten
Het college besluit de bijstand echter ongewijzigd voort te zetten naar de norm voor een alleenstaande met 20% toeslag. Daarop worden de inkomsten uit studiefinanciering (nog steeds) in mindering gebracht. Het college handhaaft dit besluit in bezwaar. Daaraan ligt ten grondslag dat de partner geen recht op bijstand heeft op grond van artikel 13 lid 2 onderdeel c WWB omdat zij de door haar gestaakte opleiding kan volgen. Het college stelt zich dan ook op het standpunt dat belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken over inkomsten uit studiefinanciering. Daarom worden deze in mindering gebracht voor zover het totale inkomen van hem en de partner de voor hen geldende gehuwdennorm te boven gaat.3

Het oordeel van de rechtbank
Belanghebbende stelt beroep in. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Daarbij overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de partner haar opleiding moest staken door medische klachten vanwege haar zwangerschap. De door belanghebbende overlegde medische verklaringen bieden daarvoor onvoldoende aanleiding. Ook de stelling dat de mentor van de opleiding van de partner gezegd heeft dat zij door haar klachten de stage niet kan volgen, is niet bevestigd. Het college heeft namelijk telefonisch navraag gedaan bij de betreffende mentor. Hij verklaart dat hij de partner nooit heeft geadviseerd met de opleiding te stoppen vanwege haar zwangerschap of om andere redenen.

Het hoger beroep
Belanghebbende komt in hoger beroep en voert aan dat zijn partner om gezondheidsredenen zich gedwongen voelde met de opleiding te stoppen en dat zij dit in overleg met de mentor heeft gedaan. Omdat zij na het staken van de opleiding geen studiefinanciering meer ontving, kan belanghebbende niet meer over deze middelen beschikken.

Het oordeel van de Raad
De Raad ziet zich primair voor de vraag gesteld of het college het besluit tot afwijzing van de verhoging van de bijstand kan baseren op artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB. Dat artikel bepaalt dat:

“geen recht op algemene bijstand bestaat voor degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks bekostigd onderwijs kan volgen en:
1° in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de WSF 2000, dan wel
2 ° in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.”

Het geschil
In het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of de partner om gezondheidsredenen moest stoppen met de opleiding en of belanghebbende redelijkerwijs kon beschikken over inkomsten uit studiefinanciering van de partner. Er moeten dus twee vragen worden beantwoord. De eerste vraag.

1. Uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen
De partner volgde in 2012 uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs, namelijk de opleiding verzorgende via de Beroeps Opleidende Leerweg (BOL). Belanghebbende voert aan dat de partner haar opleiding door de zwangerschap moest staken omdat zij de stagewerkzaamheden (behorende bij de opleiding) niet meer mocht verrichten; dit leidde bij haar tot vaginale bloedingen. Belanghebbende overlegt daar voor medische verklaringen van de huisarts van de partner en van haar verloskundige. De opleiding is, volgens belanghebbende, gestopt in overleg met de mentor. Als ik het goed begrijp stelt het college zich in hoger beroep op het standpunt dat de partner haar opleiding niet om medische redenen behoefde te staken. Als zij beperkt zou zijn in haar mogelijkheden om stage te lopen dan had zij, volgens het college, de opleiding kunnen verlengen met behoud van de studiefinanciering dan wel had zij gebruik kunnen maken van een overbuggingsperiode van vier maanden als bedoeld in artikel 2.7 lid 3 WSF 2000.

De Raad volgt de rechtbank
De Raad oordeelt dat deze grond, evenmin als het daartegen gerichte verweer, niet wezenlijk verschilt van hetgeen in beroep naar voren is gebracht. De Raad onderschrijft de beoordeling van deze grond door de rechtbank en maakt die tot de zijne. De Raad voegt daaraan toe dat uit de medische verklaringen niet blijkt dat de partner bepaalde werkzaamheden niet meer kon of mocht verrichten. Verder maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de opleiding niet kon worden opgeschort met behoud van studiefinanciering of dat de partner na afloop van die eventuele opschorting niet weer tijdens het lopende schooljaar kon instromen. Dit klemt, volgens de Raad, te meer in het licht van de e-mailwisseling tussen het college en een lid van de examencommissie en vrijstellingsfunctionaris. Daaruit blijkt dat afhankelijk van de omstandigheden tussentijds kan worden ingestroomd. Niet is gebleken van enige poging van de kant van de partner om een regeling te treffen voor de door haar ervaren stagebeperkingen. Hieruit volgt dat niet kan worden aangenomen dat de partner haar opleiding definitief moest staken.

Dan volgt het antwoord op de tweede vraag.

2. Aanspraak studiefinanciering
Bij de vraag of de partner aanspraak had op studiefinanciering gaat het, volgens de Raad, erom of het volgen van de uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding op zichzelf aanspraak geeft op studiefinanciering en niet of de partner in concreto die aanspraak geldend kan maken. Dit leidt de Raad af uit de wetsgeschiedenis van artikel 4 lid 2 WWB, zoals dat gold tussen 1 januari 2012 en 1 juli 2012.4

Meerderjarige kinderen en de aanspraak5
In artikel 4 lid 2 WWB was als uitzondering op meerderjarige kinderen bepaald het kind dat:
a. uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt en
b. aanspraak kan maken op studiefinanciering 2000; of
c. voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 Wtos in aanmerking komt.

Uit TK 2010/11, 32 815, nr. 3, p. 147

“Daarnaast dient het kind uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs te volgen, aanspraak te hebben op studiefinanciering, of voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) in aanmerking te komen. (…) Onder deze uitzondering vallen ook personen die wel aanspraak hebben op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS maar die dit niet ontvangen omdat ze zelf in hun inkomen voorzien doordat ze bijvoorbeeld een bijbaantje hebben.”

Uitgesloten
Volgens de Raad staat in de onderhavige zaak vast dat het volgen van de opleiding verzorgende BOL aanspraak geeft op studiefinanciering. Gelet op de omstandigheden van het geval valt de partner onder de omschrijving van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c, sub 1° WWB, zodat zij terecht is uitgesloten van het recht op bijstand. Het college heeft dan ook op goede grond het verzoek om tot verhoging van de bijstand tot het niveau van de gehuwdennorm afgewezen.

Middelen
Artikel 31 lid 1 WWB6 bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestandsdelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het derde lid bepaalt dat het inkomen van de partner, die geen recht op bijstand heeft, in aanmerking wordt genomen.7

Complementair karakter
Gelet op het complementaire karakter van de WWB wordt een ruime definitie van het begrip middelen gehanteerd (zie TK 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 56). Tot de middelen worden in beginsel alle inkomens- en vermogensbestanddelen gerekend die strekken tot vermindering van de bijstand. Het gaat daarbij bovendien niet alleen om middelen waarover de betrokkene beschikt (de feitelijk ontvangen middelen), maar ook om die middelen waarover de betrokkene redelijkerwijs kan beschikken. Dit als uitvloeisel van de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan.

Redelijkerwijs beschikken
De Raad oordeelt met de rechtbank dat het college onder de gegeven omstandigheden terecht de studiefinanciering die de partner zou hebben ontvangen, als zij haar opleiding niet had gestaakt, aanmerkt als middelen waarover zij redelijkerwijs kan beschikken, zodat die bij de bijstandsverlening aan belanghebbende in aanmerking worden genomen. Dat de partner om haar moverende redenen haar opleiding heeft gestaakt en om die reden geen recht meer heeft op studiefinanciering, brengt niet mee dat deze voor de toepassing van de WWB niet als in aanmerking te nemen middel moet worden beschouwd.

Redactionele noot
De gemeente in kwestie legt aan de Raad ‘de sleutel’ voor over de toepassing van de uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 2 aanhef en onder c sub 1° WWB. En, de sleutel past!
Uit deze uitspraak volgt dat het uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen niet het in ’technische’ zin kunnen volgen van dat onderwijs betekent, tenzij dat (alleen) in geschil is natuurlijk. Dit laatste kan – volgens mij –  uit CRVB:2014:3351 worden afgeleid.
De vraag die de onderhavige zaak oproept is of toepassing van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c sub 2° WWB een loze letter is.
Uit de onderhavige zaak volgt dus ook dat degene die uit s’ Rijks kas bekostigd onderwijs volgt waarvoor geen aanspraak bestaat op studiefinanciering, niet kan worden uitgesloten van het recht op bijstand onder toepassing van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. ongewijzigd gebleven in de Participatiewet 

  2. De Participatiewet kent het systeem van toeslagen en verlaging niet meer 

  3. artikel 32 lid 3 WWB, ongewijzigd gebleven in de Participatiewet 

  4. Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet investeren in jongeren ingetrokken door de Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden. Artikel 13 lid 2 onderdeel c WWB is overigens pas op 1 juli 2012 in werking getreden, Stb. 2011, 651 

  5. in verband met de huishoudinkomenstoets, die overigens weer met terugwerkende kracht is teruggedraaid 

  6. ongewijzigd gebleven in de Participatiewet 

  7. De geïnteresseerde lezer maak ik attent op de serie middelen 

2 Replies to “Centrale Raad: partner (jongere) stopt met scholing. Recht op verhoging van de bijstand?”

  1. Pingback: Centrale Raad: scholing kunnen volgen leidt tot beëindiging, intrekken en terugvorderen van bijstand | Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

  2. Pingback: Centrale Raad: verplichten volgen onderwijs met studiefinanciering toegestaan? – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

vijf × twee =