Wetsvoorstel Maatregelen WWB (1)

Deze blogpost is deel 9 van 15 in de serie Wetsvoorstellen

overheid.nlOp 6 februari jl. vond het debat plaats in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (33 801). Het was net als het debat van 16 december jl. een hele zit, maar met belangstelling heb ik ook deze weer gevolgd. Wil je het verslag daarvan te lezen? Download het in één document. Dinsdag 11 februari stemt de Tweede Kamer over de moties, amendementen en het wetsvoorstel welke op 1 januari 2015 in werking zal treden.

Onderwerpen van debat
logo-tweede-kamer_tcm181-235653Er waren tal van zaken waarover fel gedebatteerd is en uiteindelijk heeft geleid tot verzachting van een aantal ‘maatregelen’. Ook de invoering van 1 juli a.s. is losgelaten. Voor gemeenten zijn er denk ik twee belangrijke wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste is misschien wel dat het college niet zonder meer verplicht is aan iedere bijstandsgerechtigde een tegenprestatie op te leggen. Als tweede geldt dat het maatregelenregime bij niet naleving van verplichtingen is aangepast en er geen sprake meer is van de omkering van de bewijslast.

Verduidelijking maatwerkprincipe
Na het debat van 16 december vorig jaar kwam de regering tot het oordeel dat het toepassen van het individualiseringsbeginsel bij een op te leggen of een opgelegde maatregel verduidelijking behoeft (zie verder hierna).

Kritische vragen in het debat
In het debat van 6 februari jl. zijn verder nog kritische vragen gesteld over de kostendelersnorm. Klijnsma is echter niet geweken van haar standpunt; ook niet voor mantelzorgers. Het feit dat mensen met elkaar samenwonen maakt dat zij kosten met elkaar kunnen delen. In dat kader zijn wel een aantal amendementen ingediend. Na dinsdag weten we daar meer over.

Vier weken zoektijd
Waar gemeenten misschien niet content mee zijn is het vervallen van de vier-weken zoektijd voor 27 plussers. Het is algemeen bekend dat een aantal gemeenten (mede vooruitlopend op de wetswijziging) de zoekperiode ook voor deze groep hebben ingevoerd. Ik ben benieuwd of Klijnsma gemeenten zal oproepen daarmee te stoppen, en zo ja wat de gevolgen zijn als daar geen gehoor aan wordt gegeven.

Onderwerpen per blog
De impact van de wetswijziging is redelijk omvangrijk. Daarom verdeel ik de onderwerpen. In dit blog in het kort over de Verordeningen en het maatregelenregime bij niet naleving van verplichtingen.

Verordeningen in de WWB
Volgens het wetsvoorstel vervallen twee verordeningen. Dat zijn de Verordening Toeslagen en verlagingen door het invoeren van de kostendelersnorm en de Verordening over de ‘schoolgaande kinderen’ door het vervallen van de categoriale bijzondere bijstand voor deze groep. 

Artikel 8 WWB (opdracht gemeenteraad) zal mogelijk komen te luiden:
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;
b. het verlagen de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, en de periode van verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid;
c. het opdragen van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c;
d. het verlenen van de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36;
e. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;
f. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid;
g. de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Blijft artikel 9a WWB bestaan?
Het lijkt een uitgemaakte zaak dat artikel 9a WWB toch blijft bestaan. Het ligt dan ook voor de hand dat in artikel 8 lid 1 WWB weer het onderdeel  “het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid” wordt ingevoegd.

Het maatregelenregime bij niet naleving van verplichtingen
Zoals gezegd is de regering na 16 december jl. tot het oordeel gekomen dat het toepassen van het individualiseringsbeginsel bij een op te leggen of een opgelegde maatregel verduidelijking behoeft.

Maatwerk
Het college is gehouden een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af te stemmen op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien, naar het zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. Met de aanvullende zinsnede «naar zijn oordeel» geeft de regering explicieter dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel aan dat het college uitdrukkelijk de ruimte heeft om in individuele gevallen af te wijken van de in de WWB standaard minimaal voorgeschreven hoogte en duur van de verlaging van de bijstand. Dit betekent dat de colleges – gelet op de bijzondere omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden middelen te verwerven – bevoegd zijn om in individuele gevallen te besluiten de maatregel op een lager niveau, voor een kortere duur of zelfs op nul vast te stellen. Toepassing van het betreffende artikellid vergt een individuele beoordeling, er is geen sprake van een algemene ontsnappingsclausule. De nul-maatregel telt wel mee bij recidive.

Inkeerregeling
Het voorgestelde artikel 18 WWB bevat de zogenoemde inkeerregeling. Zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de geharmoniseerde arbeidsverplichtingen (weer) nakomt, herziet het college op verzoek van de belanghebbende de verlaging van de bijstand. Teneinde de colleges ook wat betreft het vaststellen van de duur van de standaardmaatregel beleidsruimte te bieden, wordt artikel 18 WWB gewijzigd.

Passende maatregel
Uitgangspunt bij niet-nakoming van de geharmoniseerde arbeidsverplichtingen blijft, dat sprake moet zijn van een passende maatregel. De regering stelde zich op het standpunt dat een standaardmaatregel van verlaging met 100% gedurende drie maanden als passend beschouwd moet worden. Deze standaardduur wordt overeenkomstig op basis van de gemaakte afspraken gewijzigd om de colleges ook hier beleidsruimte te bieden. De wijziging maakt het gemeenten mogelijk om de duur van de verlaging van de bijstand binnen een zekere, in artikel 18 lid 5 en 6 WWB vastgelegde, bandbreedte zelf te regelen. De gemeenteraad moet dit maatregelenbeleid in een verordening vastleggen (art. 8 WWB).

Grenzen in de afstemmingsverordening en uitsmeren over meerdere perioden
De eerste keer (en na het verstrijken van de recidive-termijnen) dat het college een verwijtbaar niet naleven van een geharmoniseerde arbeidsverplichting vaststelt, is de verlaging 100% gedurende een bij gemeentelijke verordening vastgestelde periode van tenminste een maand en ten hoogste drie maanden. Het gaat hier om een minimumstraf. Gemeenten hebben de vrijheid om ook bij de eerste niet nakoming van een verplichting n de bijstand voor maximaal drie maanden met 100% te verlagen op basis van het individualiseringsbeginsel. De gemeentelijke verordening kan tevens bepalen dat de verrekening van dit bedrag plaatsvindt over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de volgende twee maanden, waarbij over de eerste maand tenminste een 1/3 van dit bedrag wordt verrekend. De volgende (tweede) keer is de eveneens bij gemeentelijke verordening vast te stellen periode van verlaging met 100% in ieder geval langer dan de op grond van het vijfde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden; de volgende (derde) keer is de periode van verlaging met 100% drie maanden. De volgende keren blijft de periode van verlaging met 100% drie maanden.

Begrenzing afstemmingsverordening
De gemeenteraad moet in de verordening de exacte duur van de verlaging bij de eerste en tweede keer regelen. Vervolgens moet het college per geval vaststellen of er al dan niet sprake is van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid. Is dat het geval, dan wordt geen maatregel opgelegd. Overigens kan het college de belanghebbende die niet tijdig de noodzakelijke inlichtingen verstrekt, een zogenaamde hersteltermijn bieden alvorens vast te stellen of een maatregel moet worden getroffen. Wanneer iemand tot inkeer komt, wordt de verlaging stopgezet, en ontvangt men weer de volledige uitkering. Verder is het uiteindelijk aan de rechter om te toetsen of het besluit tot verlaging van de bijstand in stand kan blijven.

Artikel 18 WWB (afstemming) zal mogelijk komen te luiden:
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
4. Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
a. het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;
c. het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;
d. bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
e. bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan;
f. het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
g. het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
i. het zich onderwerpen aan een door het college verplicht gestelde behandeling van medische aard als bedoeld in artikel 55, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
5. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
6. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het vijfde lid toepassing heeft gevonden, verlaagt het college, in afwijking van het vijfde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, vastgestelde periode die in ieder geval langer is dan de op grond van het vijfde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden.
7. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het zesde lid toepassing heeft gevonden, verlaagt het college, in afwijking van het vijfde en zesde lid, de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden.
8. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het zevende lid toepassing heeft gevonden, verlaagt het college, in afwijking van het vijfde, zesde en zevende lid, telkens de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden.
9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
10. Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
11. Indien het college de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid heeft verlaagd, kan het college op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, de verlaging herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, nakomt.
12. Bij de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.

Na dinsdag meer over het wetsvoorstel en de voorbereidingen die gemeenten daarbij al kunnen treffen.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

dertien − tien =