Uitsluiting recht op bijstand voor jongeren

Deze blogpost is deel 1 van 9 in de serie Scholingsplicht jongeren

Uitsluitingsgronden
Sinds 1 juli 2012 is artikel 13 lid 2 onderdeel c en d WWB in werking getreden. Daarin zijn twee uitsluitingsgronden opgenomen die van toepassing kunnen zijn voor degene die jonger is dan 27 jaar: wegens het (kunnen) volgen van scholing of vanwege houding en gedragingen.

1. Onderwijs (kunnen) volgen
Artikel 13 lid 2 onderdeel c onder 1° en 2° WWB bepaalt dat de jongere:

  • die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en daardoor aanspraak heeft op WSF-2000; dan wel
  • geen aanspraak heeft op studiefinanciering omdat hij dit onderwijs niet volgt,

geen recht heeft op algemene bijstand.

Informatieplicht
Artikel 41 lid 5 WWB bepaalt de informatieplicht voor jongeren tijdens de aanvraag. Deze plicht gaat over de vraag in hoeverre het reguliere onderwijs nog mogelijkheden voor de jongere biedt of zou kunnen bieden. Bij de aanvraag moet de jongere documenten verstrekken die het college kunnen helpen bij de beoordeling van de vraag of het volgen van een uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding mogelijk is. Voorbeelden zijn behaalde diploma’s of certificaten, een verklaring van een functionaris van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten en een bindend studieadvies dat door een onderwijsinstelling is verstrekt (TK 2010/11, 32 815, nr. 7, p. 3).

Startkwalificatie
Als uitgangspunt kan gelden dat de jongere over een startkwalificatie moet beschikken. Daaronder valt een diploma op HAVO- VWO- of MBO2-niveau. Beschikt een jongere daar niet over, dan geldt in beginsel dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd dat hij verder studeert, tenzij de capaciteiten daartoe ontbreken of dat dit op grond van andere omstandigheden niet mogelijk is. Heeft een jongere wel een startkwalificatie, dan zal het college moeten beoordelen in hoeverre het verder volgen van onderwijs de kansen van de jongere op de arbeidsmarkt vergroot en het volgen van reguliere onderwijs nog kan worden gevergd.

Volgt een jongere wél een uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding waarvoor echter geen aanspraak op WSF-2000 bestaat, dan kan hij in aanmerking komen voor algemene bijstand. Denk bijvoorbeeld aan de beroepsbegeleidende leerweg (BBL-opleiding) waarbij de jongere op diens werkleerplek geen arbeidscontract voor vier dagen per week wordt aangeboden.

Nota van Wijziging
Uit de parlementaire behandeling blijkt dat geen recht op algemene bijstand heeft de jongere die ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering. Uit het algemeen deel van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel blijkt dat de regering ook wil voorstellen dat jongeren van het recht op algemene bijstand worden uitgesloten, die ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen in verband waarmee zij geen aanspraak hebben op studiefinanciering (zoals voortgezet onderwijs), maar dit nalaten. Dit is door middel van een nota van wijziging in artikel 13, tweede lid, onderdeel c, onder 2, geregeld (TK 2010/11, 32 815, nr. 8) wordt dit onderdeel in lijn gebracht met de bedoeling zoals verwoord in het algemeen deel van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel.

Wat is voortgezet onderwijs?
Voortgezet onderwijs is onderwijs aan kinderen vanaf ongeveer 12 jaar. Het voortgezet onderwijs sluit aan op het basisonderwijs en bereidt leerlingen voor op het mbo of het hoger (beroeps)onderwijs. Leerlingen krijgen in de onderbouw een brede scholing en kunnen in de bovenbouw een vakkenpakket kiezen.

Wtos passende en toereikende voorliggende voorziening?
Zie CRvB 26-03-2013, BZ5578 WWB waarin de CRvB oordeelt dat de basistoelage Wtos een toereikende en passende aan de WWB voorliggende voorziening is. Geen aanvullende bijstand dus! Ik wijs op de annotatie bij deze uitspraak door Josan van Hoof, hoofdredacteur van Grip op WWB, waarin zij een kritische vraag stelt bij deze uitspraak.

2. Houding en gedragingen
Artikel 13 lid 2 onderdeel d WWB bepaalt dat de jongere uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 WWB of artikel 55 WWB niet wil nakomen, geen recht heeft algemene bijstand. Het gaat hierbij om de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie en de nadere verplichtingen die het college kan opleggen op grond van artikel 55 WWB. Gelet op de term “ondubbelzinnig” spreekt het voor zich dat het college een jongere niet al te makkelijk kan uitsluiten op deze grondslag.

Toch heeft de wetgever deze bevoegdheid nadrukkelijk geschapen naast die van het verlagen van de bijstand. Daarmee is overigens niet gezegd dat het college een keuze heeft tussen uitsluiten van het recht of het afstemmen van de bijstand. Pleegt de jongere in de eerste vier weken na de melding geen inspanningen om werk te vinden en blijft hij onwillig om aan het werk te gaan terwijl hij daartoe wel in staat is, dan weigert het college de aanvraag om bijstand. Heeft de jongere weliswaar pogingen verricht werk te vinden, maar naar het oordeel van het college niet voldoende, dan kan een maatregel worden opgelegd conform de afstemmingsverordening. Net als de ‘scholingsplicht’ zijn de houding en gedragingen van de jongere specifiek van belang in de eerste vier weken na de melding. Op de jongere rust de plicht om aan te tonen welke activiteiten hij heeft ondernomen met betrekking tot het vinden van werk dan wel het kunnen volgen van reguliere onderwijs. Wordt bijstand aangevraagd, dan is het college verplicht te rapporteren over de verrichte activiteiten van de jongere in die vier weken (art. 43 lid 4 WWB). Dit neemt niet weg dat het college ook nadat de bijstand is toegekend zich gemotiveerd op het standpunt kan stellen dat een jongere in staat moet worden geacht uit Rijks kas bekostigd onderwijs te volgen waarvoor studiefinanciering kan worden verkregen. Dat kan leiden tot beëindiging van de bijstand.

Uitsluitingsgronden zijn individueel
Uit artikel 13 lid 2 onderdeel c en d WWB volgt dat de uitsluitingsgronden individueel zijn bepaald. Dit betekent als sprake is van gehuwden (beiden of een van beiden jonger dan 27 jaar) zich de situatie kan voordoen dat slechts een van hen is uitgesloten van het recht op bijstand. De rechthebbende partner is dan een alleenstaande of alleenstaande ouder (art. 24 WWB). Voor zover de niet-rechthebbende partner niet beschikt over middelen kan de rechthebbende partner van 21 jaar of ouder aanspraak maken op een toeslag (art. 25 WWB).

Jurisprudentie scholingsplicht
In Rechtbank Dordrecht 19-10-2012, BY1831 WWB oordeelt de voorzieningenrechter van de rechtbank over de intrekking van het recht op bijstand van belanghebbenden waarbij een van beiden jonger is dan 27 jaar. Aan de intrekking ligt ten grondslag dat de jongere aanspraak kan maken op studiefinanciering zodat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 WWB. De rechtbank kan het standpunt van het college niet volgen. Van een voorliggende voorziening is immers pas sprake als op grond van de feitelijke omstandigheden aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening buiten de WWB ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.

Vaststaat dat geen van de belanghebbenden feitelijk een opleiding volgen die aanspraak geeft op studiefinanciering. Anders dan artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB ziet artikel 15 WWB niet op de situatie dat de belanghebbende zich zou kunnen inschrijven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering maar dat niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit op bezwaar evenmin kan worden gehandhaafd op artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB.

Mogelijk valt de jongere onder de uitsluitingsgrond wat leidt dat er voor diegene geen recht op bijstand bestaat. Echter kan de bedoelde uitsluitingsgrond pas dan worden tegengeworpen nadat het college heeft vastgesteld dat deze in staat is een studie te volgen die aanspraak geeft op studiefinanciering (zie ook Rechtbank Dordrecht 05-07-2012, BX0740 WWB). De jongere in kwestie (BY1831) werkt voor 32 uur per week. Naar oordeel van voorzieningenrechter is dit een omstandigheid die moet worden betrokken bij het oordeel of een belanghebbende in staat is een studie te volgen. Op voorhand is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het hebben van betaald werk voor 32 uur verenigbaar is met het volgen van een studie.

In tegenstelling tot de rechtbank Dordrecht lijkt de Rechtbank Haarlem de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB niet individueel van toepassing te verklaren.

In Rechtbank Haarlem 12-03-2013, BZ4176 WWB oordeelt de rechtbank over de intrekking van het recht op bijstand van gehuwden beiden jonger dan 27 jaar (beiden 26 jaar). Het echtpaar heeft drie tot hun last komende kinderen. Het college stelt zich op het standpunt dat beiden leerbaar zijn, hetgeen niet wordt betwist, en zich per september in hadden kunnen schrijven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering.

Belanghebbenden hebben dit echter niet gedaan. Belanghebbenden voeren in beroep aan dat zij zich wel degelijk hebben ingespannen om zich in te schrijven. Zij zijn echter beiden afgewezen om reden dat zij te oud zijn of te weinig ervaring hebben. Ook stond het feit dat belanghebbenden drie jonge kinderen hebben in de weg aan het volgen van onderwijs. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres kan worden verweten dat zij de voltijdsopleiding (BOL) niet als mogelijkheid heeft benut. De omstandigheid dat belanghebbenden drie jonge kinderen hebben, kan niet in weg staan aan het volgen van een opleiding door eiseres. Ter zitting blijkt namelijk dat eiser, na herhaalde sollicitaties, er niet in is geslaagd om een opleiding dan wel werk te vinden.

Als eiseres de opleidingsmogelijkheden had benut, dan zou zij recht hebben gehad op studiefinanciering met partnertoeslag en eiser had de verzorging van de drie kinderen voor zijn rekening kunnen nemen. Volgens mij klopt de conclusie van de rechtbank niet. Eiseres zou, als de uitsluitingsgrond doel treft, als niet-rechthebbende partner moeten worden aangemerkt en eiser als rechthebbende partner (art. 24 WWB).

Ik meen dan ook dat aan eiser de norm van een alleenstaande ouder had moeten worden toegekend. Er is nog andere vraag die de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 2 aanhef en onder c WWB oproept. Hoe lang kan een jongere de uitsluitingsgrond worden tegengeworpen? Het zou, net als in deze zaak aan de orde lijkt, kunnen zijn dat de jongere op een moment per jaar, doorgaans september, kan instappen in het onderwijs. Laat de jongere dat na, wordt hij dan tot september volgend jaar uitgesloten?

Als laatste nog iets over het plan van aanpak nadat de jongere zijn aanvraag heeft ingediend en niet is uitgesloten.

Plan van aanpak
Artikel 44a lid 1 WWB bepaalt dat voor jongeren die aanspraak maken op ondersteuning een plan van aanpak moet worden opgesteld. Artikel 9 lid 1 onderdeel b WWB bepaalt dat de jongere verplicht is mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak. Laat hij dat na, dan kan dit leiden tot het verlagen van de bijstand met toepassing van de afstemmingsverordening. Het college moet een jongere te begeleiden bij de uitvoering van een plan van aanpak. Verder bepaalt artikel 44a lid 2 WWB dat het college het plan van aanpak, in samenspraak met de jongere, periodiek moet evalueren en zonodig bijstellen.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

4 Replies to “Uitsluiting recht op bijstand voor jongeren”

  1. Pingback: Interessante WWB-jurisprudentie | Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

  2. Pingback: Rechtbank Noord-Holland: beëindiging bijstand jongere, scholing volgen | Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

  3. Pingback: Rechtbank: uitsluitingsgrond studeren onvoldoende gemotiveerd | Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

  4. Pingback: Best gelezen en Series – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

tien − zes =