Samenloop voorzieningen, wanneer begint de 24 maandentermijn?

logo_cakVorige week schreef ik het eerste blog over de vorm van de voorziening en welk zorgjaar in aanmerking moet worden genomen om het peiljaar, in verband met het bijdrageplichtig inkomen, te bepalen. Het belang daarvan is vooral sinds 1 januari 2013 toegenomen omdat het vermogen daarbij een rol speelt. Deze maatregel is de afgelopen week in de Tweede Kamer flink bediscussieerd. De staatssecretaris heeft toegezegd enkele nuances aan te brengen.

In dit blog ga ik nader in op de samenloop van voorzieningen en de periode waarover nog een eigen bijdrage mag worden gevraagd. Verder komt de vraag aan bod wanneer voorzieningen als financiële tegemoetkoming worden verleend waarvoor een eigen aandeel in de kosten verschuldigd kan zijn. De bevoegdheid voor het verhogen of verlagen van bedragen blijft onbesproken.

Volgende week het laatste blog in deze rij met het antwoord op de vraag of van huurders een eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gevraagd bij het verlenen van een bouwkundige of woontechnische ingreep aan de woning.

Samenloop voorzieningen
Het kan voorkomen dat aan belanghebbende verschillende voorzieningen op grond van de Wmo worden toegewezen waarvoor een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Ik verwijs naar mijn blog van vorige week voor het verlenen van het mandaat aan het CAK om het eigen aandeel op te leggen.

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) bepaalt de regels voor samenloop. Zo is in artikel 4.1 Bmo bepaald dat de eigen bijdrage en het eigen aandeel (tezamen) nooit meer mogen bedragen dan de dat artikel genoemde maximum bedragen. Dat is een kwestie van rekenen. Verder zijn in een aantal gevallen de perioden voor het vragen van een eigen bijdrage of het in mindering brengen van een eigen aandeel beperkt tot maximaal 39 (zie artikel 4.1 lid 5 Bmo).

Artikel 4.1 lid 7 Bmo bepaalt dat de eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten niet verschuldigd is als de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend of zijn echtgenoot een bijdrage op grond van de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is. Alleen in deze gevallen gaat de AWBZ vóór op de Wmo. Voor zover de verzekerde in dezelfde periode, als waarvoor hij op grond van de Wmo eigen bijdrage is verschuldigd, een AWBZ eigen bijdrage heeft betaald, dan wordt deze door het CAK gerestitueerd.

Binnen welke termijn wordt de eigen bijdrage vastgesteld?
Sinds 1 januari 2013 bepaalt artikel 4.1b Bmo dat de eigen bijdrage uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK ervan in kennis is gesteld dat maatschappelijke ondersteuning wordt verleend. Tot deze datum was een tweejaartermijn geregeld in artikel 4.4 Bmo (oud). Verzuimt het CAK thans de eigen bijdrage vast te stellen binnen de 24 maanden, dan kan op een later tijdstip alsnog de eigen bijdrage worden vastgesteld, mits de ingangsdatum van de periode waarover de eigen bijdrage door de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, moet worden betaald niet kan worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de eigen bijdrage wordt vastgesteld, aan die persoon is verzonden.

Aanleiding voor de wijziging was duidelijkheid te verschaffen dat ook voor bestaande voorzieningen een eigen bijdrage kan worden opgelegd. Veel gemeenten zijn namelijk pas nadat voorzieningen zijn verleend beleid gaan voeren waarin is bepaald dat een eigen bijdrage verschuldigd is.

Artikel 4.1b Bmo roept toch nog een vraag op. Vanaf wanneer gaan de thans geldende 24 maanden lopen? Uit de letterlijke bepaling kan worden opgemaakt dat dit het moment is dat de gemeente de gegevens bij het CAK aanlevert, uitgaande dat het CAK (nog) niet in verzuim is. De vervolgvraag is snel bedacht. Welke gegevens levert de gemeente dan aan, en op welke periode hebben deze dan betrekking?

Voorbeeld 1
Aan belanghebbende wordt een scootmobiel in bruikleen verstrekt en hulp bij het huishouden toegewezen in de vorm van natura. Voor beide voorzieningen is de maximale eigen bijdrage verschuldigd. De gemeente levert de gegevens (in een keer) aan bij het CAK op het moment dat belanghebbende over de voorzieningen beschikt. De maximale bijdrageperiode wordt vervolgens volledig opgesoupeerd door de hulp bij het huishouden. Na 24 maanden stopt de hulp bij het huishouden vanwege gebruikelijke zorg. Mag het CAK op dat moment voor de scootmobiel alsnog een eigen bijdrage opleggen? De 24 maanden zijn verstreken en het CAK is niet in verzuim, dus het lijkt mij van niet.

Voorbeeld 2
In dezelfde situatie levert de gemeente alleen de hulp bij het huishouden aan bij het CAK. Deze stopt zoals gezegd na 24 maanden en de gemeente levert vervolgens de gegevens van de scootmobiel aan bij het CAK. Als gemeente daarbij aangeeft dat het zorgjaar van toepassing is toen de scootmobiel is geleverd, gaat het volgens mij mis. Immers, het CAK zal daarvoor peiljaar t-2 hanteren en ontdekken dat gedurende 24 maanden de maximale periodebijdrage is geheven voor de hulp bij het huishouden. Ook in dit voorbeeld is het CAK niet in verzuim.

Zolang de gemeente aan het CAK doorgeeft dat de scootmobiel is verleend nadat de hulp bij het huishouden is gestopt, is er niets aan de hand is. Althans tot het moment dat de belanghebbende bezwaar aantekent bij het CAK wegens het toepasselijk zorgjaar en dus peiljaar voor het bijdrageplichtig inkomen.

Mogelijk heeft de wetgever niet bedoeld dat, zoals geïllustreerd in de voorbeelden, geen eigen bijdrage meer verschuldigd is. Maar juridisch gezien is het volgens mij niet sluitend.

Overigens wordt nog opgemerkt dat de vraag of een eigen bijdrage kan gelden bij voorzieningen die in bruikleen worden verleend nog door de CRvB moet worden beantwoord. In de zaak van de Rechtbank Arnhem 08-09-2011, BT6586 Wmo is hoger beroep ingesteld.

Welke voorzieningen worden als financiële tegemoetkoming verleend?
Ik concludeer uit de praktijk dat voorzieningen in ieder geval als financiële tegemoetkoming worden verleend als deze niet in natura ‘kunnen’ worden verleend. Denk bijvoorbeeld aan bouwkundige of woontechnische ingreep aan de woning (woningaanpassing). Je wilt dergelijke voorzieningen als gemeente niet in natura verlenen omdat je dan tevens opdrachtgever bent met alle gevolgen van dien. Bij woningaanpassingen geldt in het algemeen dat de noodzakelijke kosten volledig worden vergoed. De gemeente kan de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk stellen van het inkomen of vermogen (zie de 39 perioden in artikel 4.1 lid 5 Bmo).

Volgende week meer over de vraag of daarbij een verschil is of gemaakt mag worden tussen woningeigenaren en huurders.

Vervoersvoorzieningen
Ook bij het verlenen van vervoersvoorzieningen kennen we financiële tegemoetkoming. Belanghebbende kan hiervoor in aanmerking worden gebracht als het Collectief Vervoer niet als goedkoopst compenserend kan worden aangemerkt of daar geen gebruik van kan worden gemaakt. Twee voorbeelden zijn de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van eigen auto of individueel (rol)taxivervoer (zie bijvoorbeeld CRvB 10-11-2010, BO7133 Wmo). Deze tegemoetkoming moet zijn afgestemd op de vervoersbehoefte waarbij geldt dat de belanghebbende zich daarmee in ieder geval 1500-2000 km per jaar lokaal mee moet kunnen verplaatsen, tenzij er een lagere vervoersbehoefte is of een combinatie van vervoersvoorzieningen wordt verleend (CRvB 04-01-2012, BV0985 Wmo en CRvB 14-11-2012, BY3102 Wmo).

Aangenomen wordt dat de gemeente bevoegd is om de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk te stellen van het inkomen of vermogen.

Forfaitair bedrag
In andere gevallen kan worden aangenomen dat het niet de bedoeling is om de kosten volledig te vergoeden. Deze worden door gemeenten forfaitair vastgesteld. Denk aan de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten. Een verhuizing en inrichting in natura zou betekenen dat deze volledig tegemoetkomt in de kosten en tevens als toereikend en vergelijkbaar persoonsgebonden budget kan worden verstrekt (art. 6 Wmo). Met een forfaitair bedrag wordt slechts deels tegemoetgekomen in de kosten die (doorgaans) het gevolg zijn van het inroepen van het primaat van verhuizen. Een soort doekje voor het bloeden nadat de belangen van belanghebbende zorgvuldig zijn afgewogen ten opzichte van die van de gemeente bij de uitvoering van de publiekrechtelijk taak. Let wel, dat is niet altijd eenvoudig!

Bij mij is geen Wmo- of WVG-jurisprudentie bekend waarin de hoogte van financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten in geschil is. In CRvB 31-08-2011, BR6619 Wmovoert belanghebbende subsidiair aan dat als haar het primaat van verhuizen wordt tegengeworpen, de hoogte van de geboden verhuiskostenvergoeding te laag is. De CRvB komt echter niet toe aan deze vraag omdat deze verhuiskostenvergoeding zich in de concrete omstandigheden van belanghebbende niet laat kwalificeren als compenserende maatregel (zie ook CRvB 18-12-2007, BB8258 WVG).

Eigen aandeel
Ik durf niet met zekerheid te stellen of de gemeente bevoegd is om bij de vaststelling van een forfaitair bedrag deze ook nog eens af te stemmen op de hoogte van het inkomen en vermogen van de aanvrager en diens echtgenoot. Forfaitaire bedragen impliceren een tegemoetkoming die iedereen moet krijgen ongeacht zijn inkomen en vermogen. Zoals eerder gezegd, het doekje voor het bloeden. Uit de regelgeving kan echter niet worden afgeleid dat het niet is toegestaan. Het is dus wachten op een geschil bij de bestuursrechter hierover.

Forfaitair bedrag afhankelijk van het inkomen
Er zijn ook gemeenten die de hoogte van forfaitaire bedragen vaststellen aan de hand van een staffel die gebaseerd is op de hoogte van het inkomen. Dat is mijns inziens niet toegestaan. Immers, mag het verlenen voorzieningen niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen anders dan het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten (CRvB 18-01-2012, BV1309 Wmo).

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

5 + 18 =