Wet werken naar vermogen en jurisprudentie WWB en Wmo

Deze blogpost is deel 1 van 15 in de serie Wetsvoorstellen

Wet werken naar vermogen
Zo langzaam aan ben ik begonnen met het voor de tweede keer lezen van het wetsvoorstel WWNV. Heb je wel eens geteld om hoeveel WWB-artikelen het gaat? Slechts 11 stuks. Over de inhoud kan ik kort zijn. Het is ‘niets’ vergeleken met de wetswijzigingen die op 1 januari in werking zijn getreden, althans voor de primaire afdeling. De WWNV bevat veel overgangsrecht, bijvoorbeeld voor de Wajong zijn drie categorieën opgenomen. Verder geldt dat er nog wel het e.e.a. in de WWB zal wijziging voor die wet opgaat in de WWNV. Denk aan onder meer:

Terug naar de WWNV.

Nieuwe bijstand wil veel, maar kan het ook?
Dit is de kop van het artikel in NRC van 16 maart jl. door redacteur Marike Stellinga. Aanleiding? de hoorzitting in de Tweede Kamer. Het ontgaat de lezer geen moment dat de (meeste) geïnterviewden zich zeer kritisch uitlaten over de toekomstige wet. De meeste zorgen hebben betrekking op de vragen of er werk is voor mensen met een ‘vlekje’ en of de wet niet tot veel bureaucratie leidt? Belangstelling voor het artikel? laat het me dan weten.

De WWNV is op zichzelf genomen geen verkeerde wet als er zit een flinke spanning op. De werking van de wet valt of staat met de economie en is sterk afhankelijk van werkgevers. Met name het instrument loondispensatie valt of staat met werkgevers die de doelgroep in dienst wil nemen. Loondispensatie is geen re-integratievoorziening. De doelgroep zijn personen die algemene bijstand ontvangen en niet-uitkeringsgerechtigden. Voor gemeenten kan het leiden tot besparing omdat de loondispensatie wordt gefinancierd uit het I-deel. Dat roept de vraag op de IOAW/Z-gerechtigheden in aanmerking kunnen komen voor loondispensatie. Is IOAW/Z algemene bijstand? Ik kom hier in een volgende weblog op terug.

Behoort iemand tot de doelgroep, dan laat de gemeente door een onafhankelijke derde de loonwaarde meten. Wie dat is bepaalt de gemeente zelf. Deze vaststelling is overigens een besluit en staat open voor bezwaar en (hoger) beroep (de belanghebbende en de werkgever). Staat de loonwaarde vast, dan betaalt de werkgever de productiviteit van iemand en vult de gemeente in eerste instantie aan tot de toepasselijke bijstands- of gezinsnorm. Voorgesteld artikel 10d WWNV schrijft voor hoe de aanvullende uitkering van belanghebbende wordt berekend. Over de inkomsten uit arbeid van de werkgever bestaat geen recht op vrijlating van inkomsten (art. 31 lid 2 onderdeel r en n WWB). Ik heb nog niet met concrete voorbeelden gerekend maar ik vraag me af in hoeverre werken (echt) loont in dit kader. Naar rato de arbeidskorting, maar veel meer zit er volgens mij niet in.

Er komt een moment dat de gemeente moet overgaan tot betaling van het geldend wettelijk minimum loon. Voor degene die jonger is dan 27 jaar is dat ná 7 jaar loondispensatie, de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt en de loonwaarde volledig benutten. Ook kan een 5 jaar termijn van toepassing zijn, maar de leeftijdsgrens van 27 geldt altijd. Minimaal eens per drie jaar moet de gemeente de loonwaarde opnieuw vaststellen. Voordat de loonwaarde wordt gemeten kan de belanghebbende maximaal drie maanden met behoud van uitkering bij de werkgever aan de slag opdat een nauwkeurige loonwaardemeeting kan worden gedaan (vergelijk dat met een huidige proefplaatsing). Een volgend weblog meer over de WWNV.

WWB-jurisprudentie
Ontbreken rechtsmiddelenclausule
In CRvB 05-07-2011, BR1156 WWB-T krijgt het college in kwestie een onderzoeksopdracht aan de broek. Wat was er aan de hand? Belanghebbenden ontvangen bijstand als aanvulling op de WW-uitkering. Naar aanleiding van ontvangen uitkeringsspecificatie stellen zij bezwaar in wegens de verrekening van de WW-uitkering met de bijstand over de periode van januari 2007 tot en met januari 2008. Nadat belanghebbende beroep hadden ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun bezwaar, verklaart het college het bezwaar – voor zover dat is gericht tegen de inhoudingen op de bijstandsuitkering over de maanden januari 2007 tot en met november 2007 – wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk. De verdere inhoud van deze uitspraak laat ik voor wat het is.

De CRvB oordeelt dat de steeds wisselende inhoudingen van inkomsten gelijk worden gesteld met een besluit (artikel 79 WWB). De CRvB ziet aanleiding terug te komen van het in zijn eerdere rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 12-01-2010, BK8934) gevolgde uitgangspunt dat in geval van gebreken in de rechtsmiddelenvoorlichting termijnoverschrijding in beginsel niet verschoonbaar is. Thans oordeelt de CRvB dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit of een uitspraak in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, mits de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan een gevolg is. Dit lijdt uitzondering als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. Dat was in deze zaak niet aan de orde.

In CRvB 13-03-2012, BV8673 WWB oordeelt de CRvB dat het college heeft voldaan aan de opdracht in de hierboven genoemde tussenuitspraak. Het college heeft over de gehele periode in geding een inhoudelijke beslissing gegeven en dat dit besluit met nadere toelichting in reactie op de zienswijze van belanghebbenden afdoende is gemotiveerd. Een dure les: proceskosten € 1.127 en het betaalde griffierecht € 146 van belanghebbenden komen voor rekening van het college.

Geleden schade
Artikel 14 WWB komt als weigeringsgrond niet vaak voor in de jurisprudentie. In CRvB 07-03-2012, BV8173 WWB oordeelt de CRvB over – onder meer – een weigering om bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een paspoort, een rijbewijs en een kentekenbewijs. De bedoelde papieren zijn ontvreemd uit de auto. Het gaat om kosten die voortvloeien uit geleden schade.

Mij bevreemd r.o. 4.4 van de uitspraak. Belanghebbenden doen een beroep op de zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 WWB. De CRvB oordeelt dat de omstandigheden zoals aangevoerd niet zijn aan te merken als acute noodsituatie. Ik meen dat als artikel 14 WWB de grondslag is, artikel 16 WWB niet in beeld komt.

In CRvB 07-03-2006, AV3923 NABW oordeelt de CRvB over een afwijzing van een aanvraag voor de kosten in verband met schade aan de woning, inboedel en kleding. De CRvB oordeelt dat kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade op grond van artikel 16 Abw [thans artikel 14 WWB] niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. Uit de wetsgeschiedenis valt op te maken dat de wetgever met deze dwingrechtelijke bepaling de bedoeling heeft gehad bepaalde kosten – gelet op hun aard – niet onder werking van de Abw [thans WWB] te brengen. Het uitsluiten van deze kostensoorten geeft mede inhoud aan het onderscheid tussen de collectieve en privaat verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (TK 1992-1993, 22 545, nr. 8, p. 57). Het verdraagt zich niet met de bedoeling van het artikel om aan het college de bevoegdheid te geven – ook niet in zeer dringende gevallen – van die bepaling af te wijken (TK 1992-1993, 22 545, nr. 8, p. 112). In de bepaling ligt tevens besloten dat niet van belang is of belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten. Ook aan de toepassing artikel 39 lid 1 Abw [thans artikel 35 lid 1 WWB] komt voor deze kosten niet aan de orde.

Jurisprudentie Wmo
Geen gesloten buitenwagen, geen sociaal isolement
In mijn weblog van 4 maart schreef ik over twee belangrijke Wmo-uitspraken. In navolging op CRvB 29-02-2012, BV7463 Wmo oordeelt de Centrale Raad in CRvB 14-03-2012, BV8848 Wmo dat de belanghebbende in kwestie voldoende kan participeren.

Het college heeft de aanvraag om een vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen terecht afgewezen. Belanghebbende dient een aanvraag in om een gesloten buitenwagen. Het college weigert de aanvraag en deelt belanghebbende mede dat verstrekking van een scootmobiel wel tot de mogelijkheden behoort. Het college handhaaft dat besluit in bezwaar. Daaraan ligt ten grondslag dat uit het medisch advies blijkt dat belanghebbende beperkingen ondervindt in de verplaatsingsmogelijkheden buitenhuis. De adviseur stelt dat de beperkingen kunnen worden gecompenseerd met een scootmobiel in combinatie met een vervoerspas voor aanvullende openbaar vervoer, type deur tot deur samenreizend (vervoerspas AOV). Uit de onderliggende uitspraak rechtbank Amsterdam 25-11-2010, nr. AWB 09/6024 WMO (bron: Schulinck Handboek Wmo) blijkt dat de koudeklachten bij het gebruik van de scootmobiel kunnen worden ondervangen door het gebruik van scootkleed.

De CRvB oordeelt allereerst dat de vervoersvoorziening er op moet zijn gericht belanghebbende in staat te stellen zich lokaal te verplaatsen en in dat verband medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan. De vervoersbehoefte (lokale activiteiten) van belanghebbende bestaat uit boodschappen doen, bezoeken aan de sportschool en de fysiotherapeut, uitstapjes ondernemen met zijn kinderen en hen naar school brengen en weer ophalen.

Belanghebbende stelt dat voor de laatst genoemde activiteiten een scootmobiel niet geschikt is omdat hij dan geen toezicht kan houden op zijn kinderen. Bij een gesloten buitenwagen is dit probleem er niet omdat de kinderen daar in plaats kunnen nemen. De CRvB laat de vraag of het voor belanghebbende met een scootmobiel al dan niet mogelijk is de kinderen te brengen en te halen, onbeantwoord. Wel oordeelt de CRvB dat niet is gebleken dat belanghebbende voor het doorbreken van een sociaal isolement uitsluitend op deze activiteit is aangewezen. Voor de overige activiteiten kan worden aangenomen dat deze al in voldoende mate bijdragen aan de maatschappelijke participatie van belanghebbende. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat bij voldoende in zijn vervoersbehoefte wordt gecompenseerd met een scootmobiel en een vervoerspas AOV.

Uit r.o. 4.1 van de uitspraak blijkt volgens mij dat de compensatieplicht nadrukkelijk betrekking heeft op lokaal niveau. Dat sluit aan op de definitie van maatschappelijke participatie zoals opgenomen in de toelichting van het amendement dat heeft geleid tot artikel 4 Wmo (zie TK 2005/06, 30 131, nr. 65). Zie ook CRvB 30-11-2011, BU6976 Wmo waarin de CRvB oordeelt dat een andere bestuursorgaan (Argonaut BV) dan het college verantwoordelijk is voor het bovenregionale vervoer.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

3 × drie =