WWB-casussen, jurisprudentie WWB & Wmo en een interessante Raadsbrief over zachte inkomensgrenzen in de Wmo

WWB-casussen
De gewijzigde WWB roept nogal wat vragen op in de uitvoering. Dat het niet helemaal past of juridisch correct is opgeschreven heb je nog eens kunnen lezen in de noot van mr. drs. Nicole Tielen in de laatste Schulinck Nieuwsbrief Jurisprudentie WWB. Tielen stipt in haar noot de toepassing van het overgangsrecht (artikel 78s WWB) en de vrijlating van de Wajonguitkering (artikel 31 lid 2 onder w WWB) aan. Ook ik ben benieuwd hoe de rechter oordeelt als dit een geschil vormt.In mijn weblog van vorige week stonden twee WWB-vragen die tijdens mijn scholing aan bod kwamen.

Vraag
Aan een gezin (vader, moeder en twee meerderjarigen kinderen) wordt bijstand toegekend. Later blijkt dat een van de kinderen zich tijdens de aanvraag onttrok aan detentie. Kun je bijstand terugvorderen?

Antwoord
Ik ga uit dat alle gezinsleden ouder zijn dan 21 jaar. Nee, er is geen grondslag om over te gaan tot terugvordering, er is immers niet ten onrechte teveel bijstand verleend. Het meerderjarig kind dat zich onttrekt aan detentie is – achteraf gezien – wel uitgesloten van het recht op bijstand (artikel 13 lid 1 onder b WWB). Voor de rechthebbende gezinsleden blijft de gezinsnorm gelijk (artikel 21 lid 1 WWB). Wel kan het college wegens het schenden van de inlichtingenplicht (zonder gevolgen) een maatregel opleggen, mits de afstemmingsverordening daarin voorziet.

Vraag
Aan een gezin (vader, moeder en twee meerderjarigen kinderen) is bijstand toegekend. De ouders gaan op vakantie naar het buitenland en overschrijden de toegestane duur. Welke acties moet je ondernemen?

Antwoord
Bij deze casus komt de vraag aan bod wanneer de eis van het hoofdverblijf aan de orde is om te kunnen blijven spreken van een gezin. Als ouders en hun meerderjarige kinderen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, dan vormen zij een gezin. De ouders in deze casus hebben vanaf de datum dat zij de toegestane periode voor het verblijf in het buitenland overschrijden er geen recht meer bestaat op bijstand (artikel 13 lid 1 onder e WWB). Hieruit vloeit tevens voort dat niet meer is voldaan aan de eis van het hoofdverblijf. De twee meerderjarige kinderen hebben gezamenlijk recht op bijstand als sprake is van een gezamenlijke huishouding (artikel 3 lid 3 WWB). Let wel: het college moet de wederzijdse zorg wel vaststellen.

In de gelegenheid stellen een aanvraag in te dienen
De WWB noch artikel 30c wet SUWI bepaalt dat het UWVWERK-bedrijf – degene jonger dan 27 jaar – in de gelegenheid moet stellen een aanvraag in te dienen (lees: daarvoor een afspraak maken). Gesteld zou kunnen worden dat het de verantwoordelijkheid is van de jongere om zich uiterlijk vier weken ná de melding tot het UWVWERK-bedrijf te wenden teneinde de aanvraag in te dienen. Let wel: het recht op bijstand gaat in beginsel in met ingang van de datum melding. Ik stel me op het standpunt dat het toch verstandig is een afspraak te maken met degene die jonger is dan 27 jaar om zijn aanvraag in te dienen. Daarmee worden geschillen voorkomen wat een redelijke termijn is waarbinnen een aanvraag wordt ingediend.

Meerderjarig  kind jonger dan 21 jaar en het recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 36 lid 1 WWB bepaalt dat iemand recht kan hebben op langdurigheidstoeslag als hij op de peildatum 21 jaar is, en voldoet aan de voorwaarden. Deze bepaling leidt – volgens mij – vanaf 1 januari 2012 tot een onbedoeld effect. Vanaf genoemde datum vormen ouders en hun meerderjarige kinderen een gezin en bestaat voor hen recht op bijstand volgens de toepasselijke gezinsnorm. Dit betekent bijvoorbeeld dat een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind wordt uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag zodra dat inwonende kind op de peildatum 18 jaar is. Deze uitsluiting blijft dan van toepassing tot dat meerderjarige inwonende kind op de peildatum 21 jaar is. Het is de vraag of het college bevoegd is om de persoon tot 21 jaar aan te merken als niet-rechthebbend gezinslid enkel voor de langdurigheidstoeslag. In dat geval kan er namelijk wel recht op langdurigheidstoeslag bestaan voor de overige gezinsleden, mits zij voldoen aan de voorwaarden. Deze situatie wijkt af van het uitgangspunt ingeval een gezinslid niet-rechthebbend is vanwege een algemene uitsluitingsgrond van het recht op bijstand (artikel 11 en/of artikel 13 WWB). De persoon tot 21 jaar is op grond daarvan immers niet uitgesloten, alleen voor het recht op langdurigheidstoeslag vanwege diens leeftijd (artikel 36 lid 1 WWB).

WWB-jurisprudentie schenden inlichtingenplicht
Er wordt in het algemeen veel geprocedeerd over de schending van de inlichtingenplicht en de consequenties daarvan. Een belanghebbende schendt zijn inlichtingenplicht al snel. Het is alleen de vraag welke consequenties daar aan kunnen worden verbonden. Het schenden van de inlichtingenplicht kan tot gevolg hebben dat het college:
  • belanghebbende een termijn geeft waarbinnen de aanvraag kan worden aangevuld. Dat is het geval als de aanvraag niet compleet is. Let wel, het moet gaan om gegevens die het college nodig heeft om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Levert belanghebbende de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn aan en is hem dat te verwijten, dan is het college bevoegd de aanvraag buiten behandeling te laten (artikel 4:5 Awb).
  • het recht op bijstand opschort met ingang van de periode of de dag waarop belanghebbende in verzuim is (artikel 54 WWB). Voorbeelden zijn zonder tegenbericht niet verschijnen op een uitnodiging tot heronderzoek of de gevraagde gegevens niet of niet volledig verstrekken. Hieruit vloeit voort dat de belanghebbende zijn verzuim kan herstellen. Doet de belanghebbende dat niet en is hem dat te verwijten, dan kan het college het recht op bijstand intrekken met ingang van de datum waarop het recht is opgeschort (artikel 54 lid 4 WWB). Opschorten van het recht op bijstand is geen verplichting van het college maar een bevoegdheid. Als een toereikende grondslag bestaat om het recht op bijstand in te trekken (artikel 54 lid 3 onder a WWB), dan kan het college daartoe overgaan (CRvB 09-08-2011, BR4924 WWB). In deze zaak was sprake van handel in fietsen op Marktplaats en heeft de belanghebbende een bewijsrisico genomen door geen administratie bij te houden. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld.
  • het recht op bijstand intrekt als belanghebbende zijn inlichtingenplicht niet of onvoldoende is nagekomen en het recht op bijstand vanaf enig moment niet meer is vast te stellen (art. 54 lid 3 onder a WWB). In deze situatie is het lastig – zo blijkt uit de jurisprudentie – bij wie de bewijslast ligt. Is dat het college of de belanghebbende? Opgemerkt wordt nog dat – ingeval gedeeltelijk recht op bijstand bestaat – het college het recht op bijstand herziet.
  • de ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan verleende bijstand terugvordert (artt. 58 en 59 WWB).

Als het college het recht kan vaststellen, dan moet het dat doen ook als er geen recht op bijstand is (CRvB 06-12-2011, BU9167 WWB). De Centrale Raad oordeelt in CRvB 13-07-2010, BN2458 WWB dat een beslissing op een aanvraag een begunstigend besluit is, ook al wordt de aanvraag afgewezen. Verder oordeelt de Centrale Raad in deze uitspraak dat het ontnemen van een prestatie daarentegen een belastend besluit is. Bij dergelijke besluiten ligt – in het algemeen – de bewijslast bij het bestuursorgaan.

Intrekken recht op bijstand artikel 54 lid 4 WWB
Is het recht op bijstand opgeschort, dan is het college bevoegd dat recht in te trekken op grond van artikel 54 lid 4 WWB. Dit is geen inhoudelijke beoordeling maar een procedurele beoordeling, vergelijk toepassing artikel 4:5 Awb. De Centrale Raad stelt echter wel strenge eisen aan de invulling van deze bevoegdheid als die in geschil is.

  • In CRvB 12-04-2011, BQ1120 WWB oordeelt de CRvB dat als belanghebbende zijn verzuim heeft hersteld – ook al zijn de verklaringen en/of gegevens ongeloofwaardig – het college niet bevoegd is het recht op bijstand in te trekken op grond van artikel 54 lid 4 WWB. De toereikende grondslag in dat geval is artikel 54 lid 3 onder a WWB.
  • In CRvB 04-10-2011, BT7648 WWB oordeelt de CRvB allereerst dat belanghebbenden niet in verzuim zijn als de gegevens niet eerder aan hen zijn gevraagd. Verder oordeelt de Centrale Raad dat belanghebbenden in verzuim zijn als de gegevens niet binnen de gestelde termijn worden overlegd, maar dat dit niet verwijtbaar is als zij daar redelijkerwijs niet over konden beschikken. In deze zaak neemt de Centrale Raad in aanmerking dat het college op de hoogte was van het feit dat belanghebbenden een verklaring van de Postbank hadden gevraagd (bewijsstuk opheffen rekening).
  • In CRvB 31-01-2012, BV2333 WWB oordeelt de Centrale Raad dat het college in redelijkheid niet van de bevoegdheid tot het intrekken van het recht op bijstand op grond van artikel 54 lid 4 WWB kan overgaan als de gevorderde bewijsstukken niet noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand (zie ook CRvB 04-10-2011, BT7648 WWB). In de onderhavige zaak had het college de bevoegdheid – naar oordeel van de CRvB – overigens wel.

Wmo-jurisprudentie
Er waren weer twee mooie uitspraken van de Centrale Raad.

  1. In CRvB 15-02-2012, BV5418 Wmo oordeelt de CRvB over de weigering van een verhuiskostenvergoeding. In de tussenuitspraak CRvB 11-05-2011, BQ6485 Wmo-T kreeg het college opdracht de (ondeugdelijke) motivering aan te vullen. Dat belanghebbenden niet meer in de oude woning wonen doet daaraan niet af. Wat speelde er in deze zaak? Belanghebbenden verklaren te zijn verhuisd wegens medische beperkingen. Het huurcontract van de nieuwe woning is op 6 juni 2008 ondertekend en de verhuizing heeft op 21 juli 2008 plaatsgevonden. Op 10 juni 2008 is een aanvraag om een verhuiskostenvergoeding ingediend bij de gemeente in kwestie. Het college heeft de aanvraag aldus afgewezen en handhaaft dat besluit in bezwaar. Daaraan ligt ten grondslag dat de kosten zijn gemaakt voordat het college een besluit heeft kunnen nemen. In de onderliggende rechtbankuitspraak Rechtbank Arnhem 15-06-2009, BJ1550 Wmo verklaart de rechtbank het beroep gegrond en draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. In deonderhavige zaak stelt de Centrale Raad vast dat in geschil is of betrokkene en zijn echtgenote medisch gefundeerde beperkingen ondervonden in het normale gebruik van de (oude) woning. Hoewel het college opnieuw onderzoek heeft laten doen, slaagt het college er – naar oordeel van de CRvB – niet in aannemelijk te maken dat betrokkenen geen medisch gefundeerde beperkingen ondervonden in het normale gebruik van de (oude) woning. Het college krijgt opdracht een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten te verstrekken en tevens de schade wegens een onrechtmatig besluit (wettelijke rente) te betalen.
  2. In CRvB 15-02-2012, BV5448 Wmo oordeelt de CRvB over de weigering van een vervoerskostenvergoeding. Belanghebbende is bekend met een visuele handicap waardoor zij niet (alleen) in het donker kan wandelen of fietsen. Belanghebbende is student en kan gebruik maken van het Openbaar Vervoer. Echter na middernacht heeft zij een vervoersprobleem omdat het Openbaar Vervoer dan niet rijdt. De te verrichten studentenactiviteiten duren doorgaans tot na middernacht en daar kan zij niet in volle omvang aan deelnemen. Zij is afhankelijk van de mogelijkheden die anderen hebben om haar – achterop de fiets of met de auto – naar huis te brengen. Ook wordt aangevoerd dat betrokkene dezelfde problemen ervaart in geval van de werkzaamheden als vrijwilligerster voor de kindertelefoon. Betrokkene geeft aan er eens in de twee à drie weken niet in slagen om het vervoersprobleem zelf op te lossen. Volgende week wil ik uitgebreider op deze zaak ingaan.

Interessante Raadsbrief
Op internet kwam ik een interessante recente Raadsbrief tegen. De Raadsbrief is uitgegeven op 24 januari 2012. De gemeente in kwestie heeft advocatenkantoor Houthoff Buruma geraadpleegd. Kort gezegd is advies gevraagd over het toepassen van inkomensgrenzen onder de Wmo. Het college heeft daarvoor aanleiding gezien gelet op de jurisprudentie en de uitspraken van de Minister van VWS. Ik weet niet of het college op het moment van de Raadsbrief ook op de hoogte was van de uitspraak CRvB 18-01-2012, BV1309 Wmo. Is dat wel het geval dan vraag ik me af of de voorgestelde beleidsregel juridisch houdbaar is. Aan het college wordt geadviseerd in ieder geval om geen harde inkomensgrens in de verordening op te nemen. Verder wordt voorgesteld in de beleidsregels de volgende formulering op te nemen:

“De categorie Hulp bij het huishouden 1 (HH1) bestaat voornamelijk uit schoonmaken. We beschouwen schoonmaakdiensten in principe voor huishoudens boven 1,5 keer bijstandsniveau als algemeen gebruikelijk. Gestelde grens geldt als richtlijn. Het bepalen of iets als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd vindt plaats op basis van individuele toetsing. Dit betekent dat afhankelijk van individuele kenmerken zoals bijvoorbeeld de draagkracht van een huishouden, bepaald wordt of een voorziening als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd”.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

negentien − 10 =