Centrale Raad: bijzondere bijstand kosten verlengen grafrechten

Schulinck Nieuwsbrief Jurisprudentie WWB 2011/03

CRvB 28-12-2010, LJN BP0229 WWB

Annotatie door Ingeborg Lunenburg
Een geschil in de jurisprudentie over de verlening van bijzondere bijstand is vaak interessant door de kostensoort die voorligt. In de onderhavige zaak gaat het om de kosten van het verlengen van de uitgiftetermijn van het graf van de ouders van de aanvrager. Het zogeheten grafrecht dat dertig jaar geleden is gevestigd loopt af. De kosten van de verlenging daarvan met tien jaar bedragen € 474,22. Het college wijst de aanvraag om bijzondere bijstand daartoe af en handhaaft dat besluit in bezwaar. Daaraan ligt ten grondslag dat de kosten voor belanghebbende niet als noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt (art. 35 lid 1 WWB).

In deze noot ga ik nader in op het begrip noodzakelijke kosten in het individuele geval en beantwoord de vraag of het college beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen daarvan.

Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat op voorhand niet kan worden gesteld dat bepaalde kosten geen noodzakelijke kosten zijn. Immers, het verlenen van bijzondere bijstand is een gebonden bevoegdheid (zie bijvoorbeeld CRvB 28-02-2006, nr. 05/379 WWB).

Uit de vaste jurisprudentie van de CRvB valt telkens weer af te leiden dat het college gehouden is een dwingende volgorde aan te houden bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand (zie bijvoorbeeld CRvB 27-04-2010, nr. 09/1518 WWBCRvB 13-10-2009, nr. 07/6727 WWB en CRvB 27-02-2007, nr. 06/415 WWB). Het college komt geen beoordelingsvrijheid toe – wel een beperkte beoordelingsruimte – bij het beantwoorden van de volgende vragen:

1. Doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voor?

2. En zo ja, zijn die kosten noodzakelijk in het individuele geval?

3. En zo ja, vloeien de kosten voort uit de bijzondere omstandigheden?

Beantwoording van deze vragen wordt door de rechter in volle omvang getoetst. De rechter mag zich daarbij niet baseren op de door het college gehanteerde beleidsregels (zie bijvoorbeeld CRvB 28-02-2006, nr. 05/379 WWB).

Worden de hierboven genoemde vragen door het college ten gunste van de aanvrager beantwoord, dan rest het college nog twee vragen die het moet beantwoorden. Bij die vragen heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid. Daarbij oordeelt de rechter of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen (zie bijvoorbeeld CRvB 15-09-2009, nr. 07/6946 WWB). Het gaat om de vragen of de kosten kunnen worden voldaan uit:

4. de bijstandsnorm of een inkomen op die hoogte; of

5. de langdurigheidstoeslag, het vermogen of het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

In de onderhavige zaak komt het college aan de vragen onder punt 3, 4 en 5 niet toe. De beoordeling van de aanvraag stopt al bij het antwoord op de tweede vraag: er is geen sprake van noodzakelijke kosten in het individuele geval (artikel 35 lid 1 WWB).

Wat zijn noodzakelijke kosten?
Met uitzondering van de kosten genoemd in artikel 14 WWB, bepaalt de WWB niet expliciet wat noodzakelijke kosten zijn. Het college zal zich daarover in het individuele geval een oordeel moeten vormen (TK 2002-2003, 28 780, nr. 3, p. 13-14). Het antwoord op de vraag of sprake is van noodzakelijke kosten heeft dus te maken met de kostensoort (in het individuele geval) maar ook – zo blijkt uit de onderhavige zaak – of de aanvrager een keuze heeft om de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand aanvraagt te maken.

Ik noem twee voorbeelden van kostensoorten uit de jurisprudentie die als niet noodzakelijke kosten worden aangemerkt.

  1. In CRvB 09-06-2009, nr. 07/4552 WWB oordeelt de CRvB dat met het feit dat in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering categoriale bijzondere bijstand kan worden verleend, gegeven is dat de kosten van een (individuele) aanvullende ziektekostenverzekering niet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Zie ook CRvB 07-01-2003, nr. 00/6132 NABW e.a..

  2. In CRvB 28-08-2007, nr. 06/5344 WWB oordeelt de CRvB dat de extra stookkosten wegens fybromyalgie geen noodzakelijke kosten zijn omdat er geen wetenschappelijk bewijs is dat een hogere temperatuur van positieve invloed is op deze aandoening.

Opgemerkt wordt dat de jurisprudentie waarin de CRvB oordeelt dat een kostensoort sec als niet noodzakelijke kosten worden aangemerkt beperkt is. In het algemeen geldt dat het college in het individuele geval moet beoordelen of daarvan sprake is (zie bijvoorbeeld CRvB 05-08-2008, nr. 07/1214 WWB).

Terug naar de onderhavige zaak waar de keuze die de aanvrager heeft om de kosten te maken bepalend is bij de afwijzing van de aanvraag. Het college stelt dat belanghebbende een keuze heeft tussen het verlengen van het grafrecht en het laten vervallen daarvan. Gelet op deze keuzemogelijkheid worden de kosten van die verlenging niet als noodzakelijke kosten aangemerkt. In CRvB 12-01-2010, nr. 08/1725 WWB is ook sprake van kosten die voortkomen uit de keuze van de aanvrager. In die zaak oordeelt de CRvB dat de vervoerskosten voor een kind die voortkomen uit de eigen keuze voor overplaatsing naar een andere school geen noodzakelijke kosten zijn en daarom voor eigen rekening blijven.

Het oordeel van de CRvB
In de onderhavige zaak oordeelt de CRvB dat het college de gewenste verlenging van het grafrecht terecht niet heeft aangemerkt als noodzakelijke kosten. Belanghebbende voert aan dat zijn keuze wordt bepaald door enerzijds zwaarwegende redenen van emotionele aard en anderzijds de kosten van het ruimen van het graf. Hoewel de CRvB de wens van belanghebbende op zich begrijpelijk acht, kan dit niet leiden tot de conclusie dat de daaraan verbonden kosten als noodzakelijk moeten worden aangemerkt. Immers, belanghebbende heeft de keuze om de kosten wel of niet te maken. De CRvB merkt nog op dat geen aanvraag om bijzondere bijstand voorligt voor het ruimen van het graf. Het college verklaart ter zitting dat dergelijke kosten voor rekening komen voor de houder van de begraafplaats.

Bij zijn oordeel is de CRvB niet gebleken van omstandigheden dat van belanghebbende in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij van verlenging van het grafrecht afziet. Welke overwegingen daarbij een rol hebben gespeeld blijkt echter niet uit de uitspraak.

Ik vraag me dan ook af onder welke omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de aanvrager afziet van verlenging van het grafrecht. Want hoe het ook zij, het blijft altijd een keuze van de aanvrager om deze kosten wel of niet te maken. Zijn dergelijke omstandigheden gelegen in de duur van het eerder gevestigde grafrecht? In de onderhavige zaak is dat dertig jaar. Of heeft het (ook) te maken met de aard van het bloedverwantschap? In de onderhavige zaak gaat het om de ouders van de aanvrager. Ik zou denken dat een (groot)ouder met (de keuze voor) kosten voor verlenging van het grafrecht van een (klein)kind wel in aanmerking komt voor bijstandsverlening. Of de CRvB ook zo zal oordelen valt echter op voorhand niet te zeggen.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

2 Replies to “Centrale Raad: bijzondere bijstand kosten verlengen grafrechten”

  1. Pingback: Jurisprudentie bijzondere bijstand | Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

  2. Pingback: Annotatie USZ: hoogte noodzakelijke kosten eigen bijdrage rechtsbijstand – Ingeborg Lunenburg Opleiding + Advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

achttien − 15 =